Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
WET van 18 januari 2024 om justitie menselijker, sneller en straffer te maken III
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Art. 1
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering
Art. 2
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
Artikel 28bis, § 1, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet van 12 maart 1998, wordt aangevuld met de volgende zin: "Het opsporingsonderzoek wordt à charge en à décharge gevoerd.".
Art. 3
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 35bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 20 mei 1997 en gewijzigd bij de wet van 11 juli 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het derde lid wordt het woord "bewaarder" vervangen door de woorden "Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie";
2° het artikel wordt aangevuld met een zesde lid, luidende:
"In de gevallen waarin de wet bepaalt dat de verbeurdverklaring van onroerende goederen die hebben gediend of bestemd zijn geweest voor het plegen van het misdrijf mogelijk is, zal worden gehandeld overeenkomstig de vormvoorschriften van dit artikel.".
1° in het derde lid wordt het woord "bewaarder" vervangen door de woorden "Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie";
2° het artikel wordt aangevuld met een zesde lid, luidende:
"In de gevallen waarin de wet bepaalt dat de verbeurdverklaring van onroerende goederen die hebben gediend of bestemd zijn geweest voor het plegen van het misdrijf mogelijk is, zal worden gehandeld overeenkomstig de vormvoorschriften van dit artikel.".
Art. 4
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
Artikel 43 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 juli 1967, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende:
" § 2. Ten einde zich te vergewissen van het psychisch functioneren van een verdachte kan de procureur des Konings een psychologisch onderzoek door een deskundige, houder van de beroepstitel klinisch psycholoog, bevelen waarbij minstens een risicotaxatie wordt verricht.
De aangestelde klinisch psycholoog voldoet aan de voorwaarden bepaald door de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen en is opgenomen in het nationaal register voor gerechtsdeskundigen en beëdigde vertalers, tolken en vertalers-tolken, tenzij toepassing wordt gemaakt van artikel 555/15 van het Gerechtelijk Wetboek.
De deskundige maakt van zijn bevindingen binnen de maand na zijn aanstelling een voorlopig verslag op, overeenkomstig het door de Koning vastgesteld model. Dat voorlopig verslag wordt ter lezing gestuurd aan de verdachte en, in voorkomend geval, aan de advocaat van de verdachte.
Tenzij de procureur des Konings vooraf een termijn heeft vastgesteld, bepaalt de deskundige, rekening houdend met de aard van de zaak, een redelijke termijn waarbinnen de verdachte en, in voorkomende geval, de advocaat van de verdachte of zijn eigen deskundige, zijn opmerkingen moet maken. Behoudens andersluidende beslissing van de procureur des Konings bedraagt die termijn ten minste acht dagen na ontvangst van het voorlopig verslag.
De deskundige ontvangt de opmerkingen van de verdachte en, in voorkomend geval, van zijn advocaat en van zijn eigen deskundige vóór het verstrijken van deze termijn. De deskundige houdt geen rekening met de opmerkingen die hij na het verstrijken van deze termijn ontvangt.
Het eindverslag wordt gedagtekend. Het bevat ook een opgave van de stukken en nota's die de verdachte en, in voorkomend geval, zijn advocaat of zijn eigen deskundige heeft overhandigd en de opmerkingen hierop. Het verslag wordt door de deskundige ondertekend.
De handtekening van de deskundige wordt voorafgegaan door de volgende eed: "Ik zweer dat ik mijn opdracht in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk vervuld heb."
Binnen vijftien dagen na ontvangst van de opmerkingen van de verdachte, en in voorkomend geval, van zijn advocaat en desgevallend van de eigen deskundige, wordt het eindverslag neergelegd. Op de dag van de neerlegging van het verslag zendt de deskundige, bij een aangetekende zending, een afschrift van het verslag aan de verdachte en, in voorkomend geval, aan zijn advocaat.
Het verslag van de deskundige is pas rechtsgeldig als het ondertekend is en de eed is afgelegd.".
" § 2. Ten einde zich te vergewissen van het psychisch functioneren van een verdachte kan de procureur des Konings een psychologisch onderzoek door een deskundige, houder van de beroepstitel klinisch psycholoog, bevelen waarbij minstens een risicotaxatie wordt verricht.
De aangestelde klinisch psycholoog voldoet aan de voorwaarden bepaald door de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen en is opgenomen in het nationaal register voor gerechtsdeskundigen en beëdigde vertalers, tolken en vertalers-tolken, tenzij toepassing wordt gemaakt van artikel 555/15 van het Gerechtelijk Wetboek.
De deskundige maakt van zijn bevindingen binnen de maand na zijn aanstelling een voorlopig verslag op, overeenkomstig het door de Koning vastgesteld model. Dat voorlopig verslag wordt ter lezing gestuurd aan de verdachte en, in voorkomend geval, aan de advocaat van de verdachte.
Tenzij de procureur des Konings vooraf een termijn heeft vastgesteld, bepaalt de deskundige, rekening houdend met de aard van de zaak, een redelijke termijn waarbinnen de verdachte en, in voorkomende geval, de advocaat van de verdachte of zijn eigen deskundige, zijn opmerkingen moet maken. Behoudens andersluidende beslissing van de procureur des Konings bedraagt die termijn ten minste acht dagen na ontvangst van het voorlopig verslag.
De deskundige ontvangt de opmerkingen van de verdachte en, in voorkomend geval, van zijn advocaat en van zijn eigen deskundige vóór het verstrijken van deze termijn. De deskundige houdt geen rekening met de opmerkingen die hij na het verstrijken van deze termijn ontvangt.
Het eindverslag wordt gedagtekend. Het bevat ook een opgave van de stukken en nota's die de verdachte en, in voorkomend geval, zijn advocaat of zijn eigen deskundige heeft overhandigd en de opmerkingen hierop. Het verslag wordt door de deskundige ondertekend.
De handtekening van de deskundige wordt voorafgegaan door de volgende eed: "Ik zweer dat ik mijn opdracht in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk vervuld heb."
Binnen vijftien dagen na ontvangst van de opmerkingen van de verdachte, en in voorkomend geval, van zijn advocaat en desgevallend van de eigen deskundige, wordt het eindverslag neergelegd. Op de dag van de neerlegging van het verslag zendt de deskundige, bij een aangetekende zending, een afschrift van het verslag aan de verdachte en, in voorkomend geval, aan zijn advocaat.
Het verslag van de deskundige is pas rechtsgeldig als het ondertekend is en de eed is afgelegd.".
Art. 5
Versie 26/01/2024 > [ ... ]
In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 190sexies ingevoegd, luidende:
"Art. 190sexies. § 1. De rechtbank kan, voor zover voldaan is aan het vierde lid en voor zover het gaat om feiten die niet van die aard schijnen te zijn dat ze gestraft moeten worden met een hoofdstraf van meer dan vijf jaar gevangenisstraf of een zwaardere straf en voor zover er elementen in het dossier aanwezig zijn die aangeven dat de feiten gerelateerd zijn aan een verslavings-, agressie of psychosociale problematiek, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beklaagde of zijn advocaat, overgaan tot het opleggen van een hersteltraject overeenkomstig dit artikel.
Hiertoe moeten de volgende voorwaarden zijn vervuld:
1° de beklaagde ontkent de hem ten tenlastegelegde feiten niet, erkent het bestaan van een onderliggende verslavings-, agressie of psychosociale problematiek van zijn kant en is gemotiveerd om hieraan te werken;
2° de beklaagde wordt op het ogenblik van de verschijning voor de rechtbank niet opgevolgd door een dienst van de gemeenschappen wegens dezelfde problematiek;
3° de beklaagde mag niet onder de bevoegdheid van de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank vallen;
4° de beklaagde verleent op vrije en voldoende geïnformeerde wijze zijn instemming met het hersteltraject.
Voor zover in de rechtbank een gespecialiseerde kamer daartoe is ingericht, worden de zaken waarin er sprake is van een onderliggende problematiek en waarvoor een hersteltraject in toepassing van dit artikel overwogen wordt, door die kamer behandeld.
De rechtbank sluit een protocol af met het parket, de balie en de partners die instaan voor de uitvoering van de hersteltrajecten. Het protocol specifieert op welke manier de opvolging en de informatiedoorstroming geregeld wordt.
Tijdens de zittingen zijn een of meerdere diensten die instaan voor de uitvoering van de hersteltrajecten aanwezig en geven zij indien nodig toelichting.
§ 2. De rechtbank kan ambtshalve of op verzoek van het openbaar ministerie een melding sturen naar de bevoegde dienst van de gemeenschappen met de vraag om een maatschappelijke enquête te verrichten.
§ 3. Tijdens de inleidingszitting zetten het openbaar ministerie en de burgerlijke partij of haar advocaat de zaak uiteen. De beklaagde wordt gehoord.
De rechter gaat na of de voorwaarden bedoeld in paragraaf 1 vervuld zijn en of het aangewezen lijkt om een hersteltraject op te leggen.
Indien dit het geval is, wordt de zaak uitgesteld met het oog op het opstellen van een hersteltraject.
Is dit niet het geval dan vindt de behandeling van de zaak plaats.
§ 4. In het in paragraaf 3, derde lid, bedoelde geval wordt een hersteltraject opgesteld door de bevoegde dienst van de gemeenschappen, in samenwerking met de beklaagde. In het hersteltraject worden maatregelen uitgewerkt, rekening houdend met de onderliggende problematiek en met oog voor de belangen van de burgerlijke partij.
§ 5. Uiterlijk twee maanden na de inleidingszitting vindt een oriëntatiezitting plaats waarop de beklaagde aan de rechter een hersteltraject voorlegt.
Als het hersteltraject niet wordt aanvaard, kan de beklaagde voorstellen tot aanpassing doen. Doet hij dit niet dan vindt de behandeling van de zaak plaats.
Indien het hersteltraject wordt aanvaard, wordt het ondertekend door de beklaagde. De zaak wordt uitgesteld voor verdere opvolging.
§ 6. Uiterlijk een maand na de oriëntatiezitting bedoeld in paragraaf 5 en telkens wanneer de rechtbank dit aangewezen acht, vindt een opvolgingszitting plaats waarop de naleving van de voorwaarden van het hersteltraject wordt besproken en geëvalueerd. Deze worden waar nodig bijgestuurd.
De bevoegde diensten van de gemeenschappen begeleiden de beklaagde bij de naleving van het hersteltraject. In het kader van de controle en in functie van eventuele bijsturingen van het hersteltraject stellen de bevoegde diensten een verslag op tegen elke volgende opvolgingszitting en telkens wanneer zij dit nodig achten of op vraag van de rechtbank. Een kopie van deze verslagen wordt systematisch toegestuurd aan het openbaar ministerie en gevoegd bij het dossier voor de volgende opvolgingszitting.
Indien de rechtbank tot de voortzetting van het hersteltraject beslist, wordt de zaak uitgesteld voor verdere opvolging. Indien het hersteltraject niet wordt opgevolgd, beslist de rechtbank tot stopzetting en vindt de behandeling van de zaak plaats.
De duur van de opvolging is beperkt tot een jaar. Deze termijn kan door de rechtbank bij een met redenen omklede beslissing verlengd worden met maximaal zes maanden.
§ 7. Uiterlijk achttien maanden na het opstarten van het hersteltraject vindt de behandeling van de zaak plaats.
De beklaagde en de burgerlijke partij en hun advocaten worden in kennis gesteld van de plaats, de dag en het uur van verschijning.
De burgerlijke partij of haar advocaat wordt gehoord voor de uiteenzetting van de burgerlijke vordering, de beklaagde en zijn advocaat worden gehoord in zijn verdediging en het openbaar ministerie vat de zaak samen en neemt zijn conclusie.
De rechtbank houdt bij de uitspraak rekening met het gevolgde hersteltraject en vermeldt dit in het vonnis.".
"Art. 190sexies. § 1. De rechtbank kan, voor zover voldaan is aan het vierde lid en voor zover het gaat om feiten die niet van die aard schijnen te zijn dat ze gestraft moeten worden met een hoofdstraf van meer dan vijf jaar gevangenisstraf of een zwaardere straf en voor zover er elementen in het dossier aanwezig zijn die aangeven dat de feiten gerelateerd zijn aan een verslavings-, agressie of psychosociale problematiek, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beklaagde of zijn advocaat, overgaan tot het opleggen van een hersteltraject overeenkomstig dit artikel.
Hiertoe moeten de volgende voorwaarden zijn vervuld:
1° de beklaagde ontkent de hem ten tenlastegelegde feiten niet, erkent het bestaan van een onderliggende verslavings-, agressie of psychosociale problematiek van zijn kant en is gemotiveerd om hieraan te werken;
2° de beklaagde wordt op het ogenblik van de verschijning voor de rechtbank niet opgevolgd door een dienst van de gemeenschappen wegens dezelfde problematiek;
3° de beklaagde mag niet onder de bevoegdheid van de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank vallen;
4° de beklaagde verleent op vrije en voldoende geïnformeerde wijze zijn instemming met het hersteltraject.
Voor zover in de rechtbank een gespecialiseerde kamer daartoe is ingericht, worden de zaken waarin er sprake is van een onderliggende problematiek en waarvoor een hersteltraject in toepassing van dit artikel overwogen wordt, door die kamer behandeld.
De rechtbank sluit een protocol af met het parket, de balie en de partners die instaan voor de uitvoering van de hersteltrajecten. Het protocol specifieert op welke manier de opvolging en de informatiedoorstroming geregeld wordt.
Tijdens de zittingen zijn een of meerdere diensten die instaan voor de uitvoering van de hersteltrajecten aanwezig en geven zij indien nodig toelichting.
§ 2. De rechtbank kan ambtshalve of op verzoek van het openbaar ministerie een melding sturen naar de bevoegde dienst van de gemeenschappen met de vraag om een maatschappelijke enquête te verrichten.
§ 3. Tijdens de inleidingszitting zetten het openbaar ministerie en de burgerlijke partij of haar advocaat de zaak uiteen. De beklaagde wordt gehoord.
De rechter gaat na of de voorwaarden bedoeld in paragraaf 1 vervuld zijn en of het aangewezen lijkt om een hersteltraject op te leggen.
Indien dit het geval is, wordt de zaak uitgesteld met het oog op het opstellen van een hersteltraject.
Is dit niet het geval dan vindt de behandeling van de zaak plaats.
§ 4. In het in paragraaf 3, derde lid, bedoelde geval wordt een hersteltraject opgesteld door de bevoegde dienst van de gemeenschappen, in samenwerking met de beklaagde. In het hersteltraject worden maatregelen uitgewerkt, rekening houdend met de onderliggende problematiek en met oog voor de belangen van de burgerlijke partij.
§ 5. Uiterlijk twee maanden na de inleidingszitting vindt een oriëntatiezitting plaats waarop de beklaagde aan de rechter een hersteltraject voorlegt.
Als het hersteltraject niet wordt aanvaard, kan de beklaagde voorstellen tot aanpassing doen. Doet hij dit niet dan vindt de behandeling van de zaak plaats.
Indien het hersteltraject wordt aanvaard, wordt het ondertekend door de beklaagde. De zaak wordt uitgesteld voor verdere opvolging.
§ 6. Uiterlijk een maand na de oriëntatiezitting bedoeld in paragraaf 5 en telkens wanneer de rechtbank dit aangewezen acht, vindt een opvolgingszitting plaats waarop de naleving van de voorwaarden van het hersteltraject wordt besproken en geëvalueerd. Deze worden waar nodig bijgestuurd.
De bevoegde diensten van de gemeenschappen begeleiden de beklaagde bij de naleving van het hersteltraject. In het kader van de controle en in functie van eventuele bijsturingen van het hersteltraject stellen de bevoegde diensten een verslag op tegen elke volgende opvolgingszitting en telkens wanneer zij dit nodig achten of op vraag van de rechtbank. Een kopie van deze verslagen wordt systematisch toegestuurd aan het openbaar ministerie en gevoegd bij het dossier voor de volgende opvolgingszitting.
Indien de rechtbank tot de voortzetting van het hersteltraject beslist, wordt de zaak uitgesteld voor verdere opvolging. Indien het hersteltraject niet wordt opgevolgd, beslist de rechtbank tot stopzetting en vindt de behandeling van de zaak plaats.
De duur van de opvolging is beperkt tot een jaar. Deze termijn kan door de rechtbank bij een met redenen omklede beslissing verlengd worden met maximaal zes maanden.
§ 7. Uiterlijk achttien maanden na het opstarten van het hersteltraject vindt de behandeling van de zaak plaats.
De beklaagde en de burgerlijke partij en hun advocaten worden in kennis gesteld van de plaats, de dag en het uur van verschijning.
De burgerlijke partij of haar advocaat wordt gehoord voor de uiteenzetting van de burgerlijke vordering, de beklaagde en zijn advocaat worden gehoord in zijn verdediging en het openbaar ministerie vat de zaak samen en neemt zijn conclusie.
De rechtbank houdt bij de uitspraak rekening met het gevolgde hersteltraject en vermeldt dit in het vonnis.".
Art. 6
Versie 26/01/2024 > [ ... ]
In artikel 209bis, zevende lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 5 februari 2016, worden de woorden "artikel 152" vervangen door de woorden "de artikelen 152 en 190sexies".
Art. 7
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In boek II, titel I, van hetzelfde Wetboek, wordt het opschrift van hoofdstuk V vervangen als volgt: "Hoofdstuk V. De snelrechtprocedure."
Art. 8
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
Artikel 216quinquies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 maart 2000 en gedeeltelijk vernietigd bij het arrest nr. 56/2002 van het Grondwettelijk Hof, wordt vervangen als volgt:
"Art. 216quinquies. § 1. In afwijking van artikel 127, kan de procureur des Konings een persoon die aangehouden is met toepassing van artikel 16 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, dagvaarden voor de politierechtbank of de correctionele rechtbank met het oog op de toepassing van de snelrechtprocedure, voor zover de onderzoeksrechter van oordeel is dat het gerechtelijk onderzoek volledig is en het dossier daartoe op vordering van de procureur des Konings heeft meegedeeld.
Het vrij en weloverwogen akkoord van de aangehoudene dient in aanwezigheid van zijn advocaat te worden bevestigd voor de onderzoeksrechter, die het akkoord in een proces-verbaal acteert. Het akkoord kan vanaf dat ogenblik niet meer worden ingetrokken.
Zodra het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd en uiterlijk op de zitting van de raadkamer bedoeld in artikel 21 van de bovenvermelde wet van 20 juli 1990 gaat de procureur des Konings over tot dagvaarding.
De beklaagde die de taal van de procedure niet verstaat, ontvangt binnen een redelijke termijn de vertaling van de relevante passages van de dagvaarding in een taal die hij bij het eerste verhoor overeenkomstig artikel 47bis heeft gekozen, zodanig dat hij geïnformeerd is over de hem ten laste gelegde feiten en hij zich effectief kan verdedigen. De kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat.
§ 2. Plaats, dag en uur van verschijning worden zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur na de kennisgeving bedoeld in paragraaf 1, derde lid, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel, aan de gekende slachtoffers meegedeeld.
De slachtoffers die de taal van de procedure niet verstaan, hebben het recht een vertaling van die inlichtingen te verkrijgen in een taal die zij verstaan. Het verzoek dient ter griffie van de bevoegde rechtbank te worden neergelegd. De vertaling wordt verstrekt binnen een redelijke termijn. De kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat.
Op schriftelijk verzoek van de benadeelde persoon dat voor de terechtzitting en op hetzelfde moment als de verklaring bedoeld in artikel 5bis van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering kan worden ingediend, wordt het dossier ter beschikking van hem en zijn advocaat gesteld.
§ 3. Het dossier ligt op de griffie in origineel of in kopie ter beschikking en de partijen kunnen er inzage van hebben en er kopie van opvragen onverminderd de toepassing van artikel 21, § 3, van de bovenvermelde wet van 20 juli 1990. Ze kunnen zelf met hun eigen middelen kosteloos een kopie van het dossier nemen ter plaatse.
§ 4. De verschijning voor de rechtbank geschiedt binnen een termijn die niet korter mag zijn dan vijf werkdagen, noch langer dan vijftien dagen vanaf de dagvaarding.
De rechtbank doet uitspraak ter terechtzitting of binnen vijf dagen na de in het eerste lid bedoelde zitting.
§ 5. De rechtbank kan, na de partijen en hun raadslieden te hebben gehoord, ambtshalve of op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of het openbaar ministerie de zaak eenmalig verdagen naar een volgende zitting, binnen een termijn die begint te lopen na de eerste zitting en die niet meer dan vijftien dagen mag bedragen.
De rechtbank doet uitspraak ter terechtzitting of binnen vijf dagen na de in het eerste lid, bedoelde laatste zitting.
§ 6. De raadkamer beslist over het al dan niet handhaven van de voorlopige hechtenis, overeenkomstig artikel 21, §§ 1 tot 5, van voornoemde wet van 20 juli 1990. Na de zitting van de raadkamer komt deze bevoegdheid toe aan de rechtbank.
De voorlopige invrijheidstelling kan worden verleend op indiening van een verzoekschrift gericht aan de rechtbank vanaf de zitting van de raadkamer bedoeld in voorgaande lid, overeenkomstig de modaliteiten bepaald in artikel 27, §§ 3 en 4, van de bovenvermelde wet van 20 juli 1990.
§ 7. Tegen het vonnis kan beroep worden ingesteld op de wijze en onder de voorwaarden bepaald in artikel 209bis.".
"Art. 216quinquies. § 1. In afwijking van artikel 127, kan de procureur des Konings een persoon die aangehouden is met toepassing van artikel 16 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, dagvaarden voor de politierechtbank of de correctionele rechtbank met het oog op de toepassing van de snelrechtprocedure, voor zover de onderzoeksrechter van oordeel is dat het gerechtelijk onderzoek volledig is en het dossier daartoe op vordering van de procureur des Konings heeft meegedeeld.
Het vrij en weloverwogen akkoord van de aangehoudene dient in aanwezigheid van zijn advocaat te worden bevestigd voor de onderzoeksrechter, die het akkoord in een proces-verbaal acteert. Het akkoord kan vanaf dat ogenblik niet meer worden ingetrokken.
Zodra het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd en uiterlijk op de zitting van de raadkamer bedoeld in artikel 21 van de bovenvermelde wet van 20 juli 1990 gaat de procureur des Konings over tot dagvaarding.
De beklaagde die de taal van de procedure niet verstaat, ontvangt binnen een redelijke termijn de vertaling van de relevante passages van de dagvaarding in een taal die hij bij het eerste verhoor overeenkomstig artikel 47bis heeft gekozen, zodanig dat hij geïnformeerd is over de hem ten laste gelegde feiten en hij zich effectief kan verdedigen. De kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat.
§ 2. Plaats, dag en uur van verschijning worden zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur na de kennisgeving bedoeld in paragraaf 1, derde lid, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel, aan de gekende slachtoffers meegedeeld.
De slachtoffers die de taal van de procedure niet verstaan, hebben het recht een vertaling van die inlichtingen te verkrijgen in een taal die zij verstaan. Het verzoek dient ter griffie van de bevoegde rechtbank te worden neergelegd. De vertaling wordt verstrekt binnen een redelijke termijn. De kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat.
Op schriftelijk verzoek van de benadeelde persoon dat voor de terechtzitting en op hetzelfde moment als de verklaring bedoeld in artikel 5bis van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering kan worden ingediend, wordt het dossier ter beschikking van hem en zijn advocaat gesteld.
§ 3. Het dossier ligt op de griffie in origineel of in kopie ter beschikking en de partijen kunnen er inzage van hebben en er kopie van opvragen onverminderd de toepassing van artikel 21, § 3, van de bovenvermelde wet van 20 juli 1990. Ze kunnen zelf met hun eigen middelen kosteloos een kopie van het dossier nemen ter plaatse.
§ 4. De verschijning voor de rechtbank geschiedt binnen een termijn die niet korter mag zijn dan vijf werkdagen, noch langer dan vijftien dagen vanaf de dagvaarding.
De rechtbank doet uitspraak ter terechtzitting of binnen vijf dagen na de in het eerste lid bedoelde zitting.
§ 5. De rechtbank kan, na de partijen en hun raadslieden te hebben gehoord, ambtshalve of op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of het openbaar ministerie de zaak eenmalig verdagen naar een volgende zitting, binnen een termijn die begint te lopen na de eerste zitting en die niet meer dan vijftien dagen mag bedragen.
De rechtbank doet uitspraak ter terechtzitting of binnen vijf dagen na de in het eerste lid, bedoelde laatste zitting.
§ 6. De raadkamer beslist over het al dan niet handhaven van de voorlopige hechtenis, overeenkomstig artikel 21, §§ 1 tot 5, van voornoemde wet van 20 juli 1990. Na de zitting van de raadkamer komt deze bevoegdheid toe aan de rechtbank.
De voorlopige invrijheidstelling kan worden verleend op indiening van een verzoekschrift gericht aan de rechtbank vanaf de zitting van de raadkamer bedoeld in voorgaande lid, overeenkomstig de modaliteiten bepaald in artikel 27, §§ 3 en 4, van de bovenvermelde wet van 20 juli 1990.
§ 7. Tegen het vonnis kan beroep worden ingesteld op de wijze en onder de voorwaarden bepaald in artikel 209bis.".
Art. 9
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
Artikel 216sexies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 maart 2000, wordt vervangen als volgt:
"Art. 216sexies. § 1. Wanneer de rechtbank van oordeel is dat de voorwaarden voorzien in artikel 216quinquies, § 1, niet vervuld zijn of de zaak niet in staat is om te worden berecht in het kader van de snelrechtprocedure, wordt het dossier terug ter beschikking gesteld van de procureur des Konings en kan de dagvaarding onontvankelijk worden verklaard.
In dat geval beslist de rechtbank bij dezelfde beschikking over de handhaving van de beklaagde in hechtenis tot aan de eventuele betekening van een bevel tot aanhouding binnen achtenveertig uur.
De beslissing tot handhaving is geldig voor een termijn van achtenveertig uur. Ze vermeldt de datum en het uur van de uitspraak en wordt overeenkomstig artikel 16, §§ 1 en 5, eerste en tweede lid, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis met redenen omkleed.
Tegen de beschikking bedoeld in het tweede lid kan geen enkel rechtsmiddel worden aangewend.
§ 2. De procureur des Konings kan overgaan tot rechtstreekse dagvaarding, oproeping bij proces-verbaal of een onderzoeksrechter vorderen met een gerechtelijk onderzoek en het verlenen van een bevel tot aanhouding binnen de achtenveertig uur van de in paragraaf 1, tweede lid, bedoelde beschikking.
In dat laatste geval, moet de verdachte door de onderzoeksrechter worden ondervraagd. Oordeelt deze dat de voorlopige hechtenis moet worden gehandhaafd, dan kan hij een nieuw bevel tot aanhouding uitvaardigen, waarop de bepalingen van de hoofdstukken III, IV en V van de bovenvermelde wet mede van toepassing zijn.
Dit nieuwe bevel tot aanhouding wordt aan de verdachte betekend binnen de termijn van paragraaf 1, derde lid.".
"Art. 216sexies. § 1. Wanneer de rechtbank van oordeel is dat de voorwaarden voorzien in artikel 216quinquies, § 1, niet vervuld zijn of de zaak niet in staat is om te worden berecht in het kader van de snelrechtprocedure, wordt het dossier terug ter beschikking gesteld van de procureur des Konings en kan de dagvaarding onontvankelijk worden verklaard.
In dat geval beslist de rechtbank bij dezelfde beschikking over de handhaving van de beklaagde in hechtenis tot aan de eventuele betekening van een bevel tot aanhouding binnen achtenveertig uur.
De beslissing tot handhaving is geldig voor een termijn van achtenveertig uur. Ze vermeldt de datum en het uur van de uitspraak en wordt overeenkomstig artikel 16, §§ 1 en 5, eerste en tweede lid, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis met redenen omkleed.
Tegen de beschikking bedoeld in het tweede lid kan geen enkel rechtsmiddel worden aangewend.
§ 2. De procureur des Konings kan overgaan tot rechtstreekse dagvaarding, oproeping bij proces-verbaal of een onderzoeksrechter vorderen met een gerechtelijk onderzoek en het verlenen van een bevel tot aanhouding binnen de achtenveertig uur van de in paragraaf 1, tweede lid, bedoelde beschikking.
In dat laatste geval, moet de verdachte door de onderzoeksrechter worden ondervraagd. Oordeelt deze dat de voorlopige hechtenis moet worden gehandhaafd, dan kan hij een nieuw bevel tot aanhouding uitvaardigen, waarop de bepalingen van de hoofdstukken III, IV en V van de bovenvermelde wet mede van toepassing zijn.
Dit nieuwe bevel tot aanhouding wordt aan de verdachte betekend binnen de termijn van paragraaf 1, derde lid.".
Art. 10
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
Artikel 216septies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 maart 2000 en gedeeltelijk vernietigd bij het arrest n° 56/2002 van het Grondwettelijk Hof, wordt opgeheven.
Art. 11
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 278 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 21 december 2009, wordt paragraaf 4 vervangen als volgt:
" § 4. Tegen dit arrest kan een voorziening in cassatie worden ingesteld samen met de voorziening in cassatie tegen het eindarrest.".
" § 4. Tegen dit arrest kan een voorziening in cassatie worden ingesteld samen met de voorziening in cassatie tegen het eindarrest.".
Art. 12
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 420, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 5 februari 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het woord "bevelen." wordt vervangen door het woord "bevelen;";
2° het lid wordt aangevuld met de bepaling onder 4°, luidende:
"4° die de uithandengeving uitspreken en die de zaak verwijzen naar de procureur des Konings met het oog op de vervolging voor de bevoegde rechtsinstanties overeenkomstig artikel 57bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade.".
1° het woord "bevelen." wordt vervangen door het woord "bevelen;";
2° het lid wordt aangevuld met de bepaling onder 4°, luidende:
"4° die de uithandengeving uitspreken en die de zaak verwijzen naar de procureur des Konings met het oog op de vervolging voor de bevoegde rechtsinstanties overeenkomstig artikel 57bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade.".
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van het Strafwetboek
Art. 13
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 37octies, § 1, van hetzelfde Wetboek ingevoegd bij de wet van 10 april 2014 en gewijzigd bij de wet van 21 maart 2022, wordt het tweede lid vervangen als volgt:
"Een autonome probatiestraf bestaat uit de verplichting om:
1° algemene voorwaarden na te leven van zodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, gedurende de termijn die door de rechter wordt bepaald overeenkomstig paragraaf 2. Deze algemene voorwaarden zijn:
a) geen strafbaar feit plegen;
b) een vast adres hebben en elke adreswijziging meedelen aan de probatiecommissie en aan de bevoegde dienst van de gemeenschappen;
c) gevolg geven aan de oproepingen van de probatiecommissie en van de bevoegde dienst van de gemeenschappen;
d) samenwerken met de bevoegde dienst van de gemeenschappen bij het uitwerken en opvolgen van de bijzondere voorwaarden;
2° bijzondere voorwaarden na te leven waarvan de concrete invulling door de probatiecommissie bepaald wordt. De veroordeelde leeft de bijzondere voorwaarden na voor de resterende duur van de overeenkomstig paragraaf 2 bepaalde termijn, van zodra deze hem door de probatiecommissie ter kennis gebracht zijn.".
"Een autonome probatiestraf bestaat uit de verplichting om:
1° algemene voorwaarden na te leven van zodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, gedurende de termijn die door de rechter wordt bepaald overeenkomstig paragraaf 2. Deze algemene voorwaarden zijn:
a) geen strafbaar feit plegen;
b) een vast adres hebben en elke adreswijziging meedelen aan de probatiecommissie en aan de bevoegde dienst van de gemeenschappen;
c) gevolg geven aan de oproepingen van de probatiecommissie en van de bevoegde dienst van de gemeenschappen;
d) samenwerken met de bevoegde dienst van de gemeenschappen bij het uitwerken en opvolgen van de bijzondere voorwaarden;
2° bijzondere voorwaarden na te leven waarvan de concrete invulling door de probatiecommissie bepaald wordt. De veroordeelde leeft de bijzondere voorwaarden na voor de resterende duur van de overeenkomstig paragraaf 2 bepaalde termijn, van zodra deze hem door de probatiecommissie ter kennis gebracht zijn.".
Art. 14
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 37novies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "een justitieassistent van de Dienst Justitiehuizen van de Federale Overheidsdienst Justitie" vervangen door de woorden "de bevoegde dienst van de gemeenschappen";
2° in paragraaf 1, tweede lid, wordt het woord "justitieassistent" vervangen door de woorden "bevoegde dienst van de gemeenschappen";
3° in paragraaf 1, derde lid, worden de woorden "de Dienst Justitiehuizen van de Federale Overheidsdienst Justitie, die onverwijld de justitieassistent aanwijst" vervangen door de woorden "de bevoegde dienst van de gemeenschappen";
4° in paragraaf 1 wordt het vierde lid vervangen als volgt: "Binnen de maand na de aanvang van de justitiële begeleiding door de bevoegde dienst van de gemeenschappen, en verder telkens als deze dienst het nuttig acht of telkens als de commissie haar erom verzoekt, en tenminste om de zes maanden, brengt zij verslag uit aan de probatiecommissie over de naleving van de voorwaarden. Zij stelt, in voorkomend geval, de maatregelen voor die zij nodig acht.";
5° in paragraaf 3, eerste lid, wordt het woord "justitieassistent" vervangen door de woorden "bevoegde dienst van de gemeenschappen";
6° paragraaf 3, tweede lid, wordt vervangen als volgt:
"De beslissing van de commissie tot bepaling van de concrete invulling van de probatiestraf, wordt met redenen omkleed. Deze beslissing wordt ter kennis gebracht van de veroordeelde en van het openbaar ministerie. De kennisgeving geschiedt aan het openbaar ministerie per gewone brief en aan de veroordeelde per aangetekende zending, binnen drie dagen, waarbij zaterdagen, zon- en feestdagen niet meegerekend worden.";
7° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende:
" § 4. Indien de concrete invulling van de autonome probatiestraf de voorwaarde om een begeleiding of behandeling te volgen omvat, nodigt de probatiecommissie de veroordeelde uit om een bevoegde dienst of persoon te kiezen. Deze keuze wordt aan de probatiecommissie ter goedkeuring voorgelegd.
Deze dienst of persoon die de opdracht aanneemt, brengt aan de probatiecommissie alsook aan de bevoegde dienst van de gemeenschappen, binnen een maand na de aanvang van die begeleiding of behandeling en telkens als de dienst of persoon het nuttig acht, of op verzoek van de commissie en ten minste om de zes maanden, verslag uit over de begeleiding of de behandeling.
Het in het tweede lid bedoelde verslag handelt over de volgende punten: de daadwerkelijke aanwezigheden van de veroordeelde op de voorgestelde raadplegingen, de ongewettigde afwezigheden, het eenzijdig stopzetten van de begeleiding of de behandeling door de veroordeelde, de moeilijkheden die bij de uitvoering daarvan zijn gerezen en de situaties die een ernstig risico inhouden voor derden.
De bevoegde dienst of persoon brengt de commissie op de hoogte van het stopzetten van de begeleiding of de behandeling.".
1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "een justitieassistent van de Dienst Justitiehuizen van de Federale Overheidsdienst Justitie" vervangen door de woorden "de bevoegde dienst van de gemeenschappen";
2° in paragraaf 1, tweede lid, wordt het woord "justitieassistent" vervangen door de woorden "bevoegde dienst van de gemeenschappen";
3° in paragraaf 1, derde lid, worden de woorden "de Dienst Justitiehuizen van de Federale Overheidsdienst Justitie, die onverwijld de justitieassistent aanwijst" vervangen door de woorden "de bevoegde dienst van de gemeenschappen";
4° in paragraaf 1 wordt het vierde lid vervangen als volgt: "Binnen de maand na de aanvang van de justitiële begeleiding door de bevoegde dienst van de gemeenschappen, en verder telkens als deze dienst het nuttig acht of telkens als de commissie haar erom verzoekt, en tenminste om de zes maanden, brengt zij verslag uit aan de probatiecommissie over de naleving van de voorwaarden. Zij stelt, in voorkomend geval, de maatregelen voor die zij nodig acht.";
5° in paragraaf 3, eerste lid, wordt het woord "justitieassistent" vervangen door de woorden "bevoegde dienst van de gemeenschappen";
6° paragraaf 3, tweede lid, wordt vervangen als volgt:
"De beslissing van de commissie tot bepaling van de concrete invulling van de probatiestraf, wordt met redenen omkleed. Deze beslissing wordt ter kennis gebracht van de veroordeelde en van het openbaar ministerie. De kennisgeving geschiedt aan het openbaar ministerie per gewone brief en aan de veroordeelde per aangetekende zending, binnen drie dagen, waarbij zaterdagen, zon- en feestdagen niet meegerekend worden.";
7° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende:
" § 4. Indien de concrete invulling van de autonome probatiestraf de voorwaarde om een begeleiding of behandeling te volgen omvat, nodigt de probatiecommissie de veroordeelde uit om een bevoegde dienst of persoon te kiezen. Deze keuze wordt aan de probatiecommissie ter goedkeuring voorgelegd.
Deze dienst of persoon die de opdracht aanneemt, brengt aan de probatiecommissie alsook aan de bevoegde dienst van de gemeenschappen, binnen een maand na de aanvang van die begeleiding of behandeling en telkens als de dienst of persoon het nuttig acht, of op verzoek van de commissie en ten minste om de zes maanden, verslag uit over de begeleiding of de behandeling.
Het in het tweede lid bedoelde verslag handelt over de volgende punten: de daadwerkelijke aanwezigheden van de veroordeelde op de voorgestelde raadplegingen, de ongewettigde afwezigheden, het eenzijdig stopzetten van de begeleiding of de behandeling door de veroordeelde, de moeilijkheden die bij de uitvoering daarvan zijn gerezen en de situaties die een ernstig risico inhouden voor derden.
De bevoegde dienst of persoon brengt de commissie op de hoogte van het stopzetten van de begeleiding of de behandeling.".
Art. 15
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 37decies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 april 2014 worden telkens de woorden "of op een door de Koning te bepalen wijze" opgeheven.
Art. 16
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 37undecies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid wordt de eerste zin vervangen als volgt:
"Ingeval de veroordeelde de voorwaarden van de autonome probatiestraf, bedoeld in artikel 37octies, § 1, tweede lid, niet of slechts gedeeltelijk naleeft, meldt de bevoegde dienst van de gemeenschappen dit onverwijld aan de probatiecommissie.";
2° in de tweede zin worden de woorden "of op een door de Koning te bepalen elektronische wijze" opgeheven;
3° in het derde lid wordt het woord "justitieassistent" vervangen door de woorden "bevoegde dienst van de gemeenschappen".
1° in het eerste lid wordt de eerste zin vervangen als volgt:
"Ingeval de veroordeelde de voorwaarden van de autonome probatiestraf, bedoeld in artikel 37octies, § 1, tweede lid, niet of slechts gedeeltelijk naleeft, meldt de bevoegde dienst van de gemeenschappen dit onverwijld aan de probatiecommissie.";
2° in de tweede zin worden de woorden "of op een door de Koning te bepalen elektronische wijze" opgeheven;
3° in het derde lid wordt het woord "justitieassistent" vervangen door de woorden "bevoegde dienst van de gemeenschappen".
Art. 17
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
Artikel 141bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 19 december 2003, wordt vervangen als volgt:
"Art. 141bis. § 1. Deze titel is niet van toepassing op daden gepleegd in het kader van een internationaal gewapend conflict of een gewapend conflict van niet-internationale aard, door strijdkrachten van een partij bij het conflict wanneer deze daden vallen onder de toepasselijke regels van het internationaal humanitair recht en ermee overeenstemmen.
§ 2. Deze titel is evenmin van toepassing op handelingen, buiten een gewapend conflict, van de strijdkrachten van een Staat in het kader van de uitoefening van hun officiële taken.".
"Art. 141bis. § 1. Deze titel is niet van toepassing op daden gepleegd in het kader van een internationaal gewapend conflict of een gewapend conflict van niet-internationale aard, door strijdkrachten van een partij bij het conflict wanneer deze daden vallen onder de toepasselijke regels van het internationaal humanitair recht en ermee overeenstemmen.
§ 2. Deze titel is evenmin van toepassing op handelingen, buiten een gewapend conflict, van de strijdkrachten van een Staat in het kader van de uitoefening van hun officiële taken.".
Art. 18
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 271bis ingevoegd, luidende:
"Art. 271bis. Indien het feit een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid tot gevolg heeft, wordt weerspannigheid, gepleegd door een enkele persoon met wapen, gestraft met gevangenisstraf van drie jaar tot vijf jaar, indien het zonder wapen is gepleegd, wordt het gestraft met een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar.".
"Art. 271bis. Indien het feit een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid tot gevolg heeft, wordt weerspannigheid, gepleegd door een enkele persoon met wapen, gestraft met gevangenisstraf van drie jaar tot vijf jaar, indien het zonder wapen is gepleegd, wordt het gestraft met een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar.".
Art. 19
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 272bis ingevoegd, luidende:
"Art. 272bis. Indien het feit een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid tot gevolg heeft, is weerspannigheid gepleegd door verscheidende personen, met of zonder voorafgaande afspraak en met of zonder wapens, een verzwarende factor.".
"Art. 272bis. Indien het feit een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid tot gevolg heeft, is weerspannigheid gepleegd door verscheidende personen, met of zonder voorafgaande afspraak en met of zonder wapens, een verzwarende factor.".
Art. 20
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van hoofdstuk II van titel V van boek 2 vervangen als volgt:
"Hoofdstuk II. Smaad, doodslag, geweld, foltering en onmenselijke behandeling ten aanzien van ministers, leden van de wetgevende kamers, dragers van het openbaar gezag of van de openbare macht.".
"Hoofdstuk II. Smaad, doodslag, geweld, foltering en onmenselijke behandeling ten aanzien van ministers, leden van de wetgevende kamers, dragers van het openbaar gezag of van de openbare macht.".
Art. 21
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 280 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 8 maart 2010, worden volgende wijzigingen aangebracht:
1° in de inleidende zin van het artikel, worden de woorden "ter gelegenheid van de uitoefening van zijn bediening," vervangen door de woorden "in de uitoefening of naar aanleiding van de uitoefening van deze functie,";
2° er wordt voor de bepaling onder 1°, dat 1° /1 wordt, een bepaling onder punt 1° ingevoegd, luidende:
"1° in de gevallen bedoeld in artikel 393, is de straf levenslange opsluiting;";
3° het artikel wordt aangevuld met de bepalingen onder 9° en 10°, luidende:
"9° in de gevallen bedoeld in artikel 417/2, eerste lid, is de straf opsluiting van twintig tot dertig jaar;
10° in de gevallen bedoeld in artikel 417/3, eerste lid, is de straf opsluiting van vijftien tot twintig jaar.".
1° in de inleidende zin van het artikel, worden de woorden "ter gelegenheid van de uitoefening van zijn bediening," vervangen door de woorden "in de uitoefening of naar aanleiding van de uitoefening van deze functie,";
2° er wordt voor de bepaling onder 1°, dat 1° /1 wordt, een bepaling onder punt 1° ingevoegd, luidende:
"1° in de gevallen bedoeld in artikel 393, is de straf levenslange opsluiting;";
3° het artikel wordt aangevuld met de bepalingen onder 9° en 10°, luidende:
"9° in de gevallen bedoeld in artikel 417/2, eerste lid, is de straf opsluiting van twintig tot dertig jaar;
10° in de gevallen bedoeld in artikel 417/3, eerste lid, is de straf opsluiting van vijftien tot twintig jaar.".
Art. 22
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van hoofdstuk III van titel VI van boek 2 vervangen als volgt:
"Hoofdstuk III. Ontvluchting van gevangenen en overgooien van voorwerpen over de muren of afsluitingen van een gevangenis, een afdeling of een inrichting tot bescherming van de maatschappij.".
"Hoofdstuk III. Ontvluchting van gevangenen en overgooien van voorwerpen over de muren of afsluitingen van een gevangenis, een afdeling of een inrichting tot bescherming van de maatschappij.".
Art. 23
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 337bis ingevoegd, luidende:
"Art. 337bis. Hij die opzettelijk voorwerpen op directe of indirecte wijze over de muren of afsluitingen van een gevangenis, een afdeling of een inrichting tot bescherming van de maatschappij overgooit, wordt gestraft met een gevangenisstraf van vijftien dagen tot een jaar en een geldboete van vijftig euro tot vijfhonderd euro.".
"Art. 337bis. Hij die opzettelijk voorwerpen op directe of indirecte wijze over de muren of afsluitingen van een gevangenis, een afdeling of een inrichting tot bescherming van de maatschappij overgooit, wordt gestraft met een gevangenisstraf van vijftien dagen tot een jaar en een geldboete van vijftig euro tot vijfhonderd euro.".
Art. 24
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
Artikel 348 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 april 1990 en gewijzigd bij de wet van 23 januari 2003, wordt aangevuld met een lid, luidende:
"Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan moet de rechter in overweging nemen dat het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige.".
"Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan moet de rechter in overweging nemen dat het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige.".
Art. 25
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
Artikel 352 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 oktober 2018, wordt aangevuld met een lid, luidende:
"Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan moet de rechter in overweging nemen dat het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige.".
"Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan moet de rechter in overweging nemen dat het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige.".
Art. 26
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
Artikel 391sexies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 25 april 2007 en gewijzigd bij de wet van 2 juni 2013, wordt aangevuld met een lid, luidende:
"Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan moet de rechter in overweging nemen dat het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige.".
"Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan moet de rechter in overweging nemen dat het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige.".
Art. 27
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
Artikel 391septies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 2 juni 2013, wordt aangevuld met een lid, luidende:
"Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan moet de rechter in overweging nemen dat het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige.".
"Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan moet de rechter in overweging nemen dat het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige.".
Art. 28
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
Artikel 392bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 31 maart 1987, wordt aangevuld met een lid, luidende:
"Voor de toepassing van hetzelfde hoofdstuk betekent het woord "journalist": de persoon die een activiteit uitoefent als bedoeld in artikel 24, § 1, van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.".
"Voor de toepassing van hetzelfde hoofdstuk betekent het woord "journalist": de persoon die een activiteit uitoefent als bedoeld in artikel 24, § 1, van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.".
Art. 29
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 393bis ingevoegd, luidende:
"Art. 393bis. Doodslag op een chauffeur, een begeleider, een controleur of een loketbediende van een uitbater van een netwerk voor openbaar vervoer, een personeelslid door de FOD Justitie tewerkgesteld in een penitentiaire inrichting of binnen het veiligheidskorps, een personeelslid aangesteld voor het onthaal bij de politiediensten, een postbode, een brandweerman, een lid van de civiele bescherming, een persoon die een gezondheidszorgberoep uitoefent zoals bedoeld in de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen, een lid van het personeel aangesteld voor het onthaal in de spoeddiensten van de verzorgingsinstellingen, een maatschappelijk werker of een psycholoog van een openbare dienst, een VDAB-, FOREM-, ACTIRIS- of ADG-bemiddelaar, een lid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een erkend journalist, een advocaat, een notaris, een gerechtsdeurwaarder wordt gestraft met levenslange opsluiting indien gepleegd in de uitoefening of naar aanleiding van de uitoefening van deze functie.".
"Art. 393bis. Doodslag op een chauffeur, een begeleider, een controleur of een loketbediende van een uitbater van een netwerk voor openbaar vervoer, een personeelslid door de FOD Justitie tewerkgesteld in een penitentiaire inrichting of binnen het veiligheidskorps, een personeelslid aangesteld voor het onthaal bij de politiediensten, een postbode, een brandweerman, een lid van de civiele bescherming, een persoon die een gezondheidszorgberoep uitoefent zoals bedoeld in de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen, een lid van het personeel aangesteld voor het onthaal in de spoeddiensten van de verzorgingsinstellingen, een maatschappelijk werker of een psycholoog van een openbare dienst, een VDAB-, FOREM-, ACTIRIS- of ADG-bemiddelaar, een lid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een erkend journalist, een advocaat, een notaris, een gerechtsdeurwaarder wordt gestraft met levenslange opsluiting indien gepleegd in de uitoefening of naar aanleiding van de uitoefening van deze functie.".
Art. 30
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 397bis ingevoegd, luidende:
"Art. 397bis. Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan voor een misdrijf omschreven in deze afdeling moet de rechter in overweging nemen het feit dat het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige.".
"Art. 397bis. Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan voor een misdrijf omschreven in deze afdeling moet de rechter in overweging nemen het feit dat het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige.".
Art. 31
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
Artikel 405quater van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 januari 2013 en gewijzigd bij de wet van 6 december 2022, wordt aangevuld met een lid, luidende:
"Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan moet de rechter in overweging nemen dat het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige.".
"Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan moet de rechter in overweging nemen dat het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige.".
Art. 32
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
Artikel 409 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 9 april 1930, hersteld bij de wet van 28 november 2000 en gewijzigd bij de wetten van 5 mei 2014 en 5 februari 2016, wordt aangevuld met een paragraaf 6, luidende:
" § 6. Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan moet de rechter in overweging nemen dat het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige.".
" § 6. Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan moet de rechter in overweging nemen dat het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige.".
Art. 33
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
Artikel 410 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 november 2011, wordt aangevuld met een lid, luidende:
"Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan moet de rechter in overweging nemen dat het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige.".
"Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan moet de rechter in overweging nemen dat het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige.".
Art. 34
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
Artikel 410bis, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 20 december 2006 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2012, wordt vervangen als volgt:
"Indien in de gevallen omschreven in de artikelen 398 tot 405, de misdaad of het wanbedrijf gepleegd wordt tegen een chauffeur, een begeleider, een controleur of een loketbediende van een uitbater van een netwerk voor openbaar vervoer, een personeelslid door de FOD Justitie tewerkgesteld in een penitentiaire inrichting, een personeelslid aangesteld voor het onthaal bij de politiediensten, een postbode, een brandweerman, een lid van de civiele bescherming, een persoon die een gezondheidszorgberoep uitoefent zoals bedoeld in de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen, een lid van het personeel aangesteld voor het onthaal in de spoeddiensten van de verzorgingsinstellingen, een sociaal werker of een psycholoog van een openbare dienst, een VDAB-, FOREM-, ACTIRIS- en ADG-bemiddelaar, een lid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een erkend journalist, een advocaat, een notaris, een gerechtsdeurwaarder, in de uitoefening of naar aanleiding van de uitoefening van deze functie, zijn de straffen die welke bij het derde lid worden bepaald.".
"Indien in de gevallen omschreven in de artikelen 398 tot 405, de misdaad of het wanbedrijf gepleegd wordt tegen een chauffeur, een begeleider, een controleur of een loketbediende van een uitbater van een netwerk voor openbaar vervoer, een personeelslid door de FOD Justitie tewerkgesteld in een penitentiaire inrichting, een personeelslid aangesteld voor het onthaal bij de politiediensten, een postbode, een brandweerman, een lid van de civiele bescherming, een persoon die een gezondheidszorgberoep uitoefent zoals bedoeld in de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen, een lid van het personeel aangesteld voor het onthaal in de spoeddiensten van de verzorgingsinstellingen, een sociaal werker of een psycholoog van een openbare dienst, een VDAB-, FOREM-, ACTIRIS- en ADG-bemiddelaar, een lid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een erkend journalist, een advocaat, een notaris, een gerechtsdeurwaarder, in de uitoefening of naar aanleiding van de uitoefening van deze functie, zijn de straffen die welke bij het derde lid worden bepaald.".
Art. 35
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 417/2, tweede lid, 1°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 14 juni 2002 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 maart 2022, wordt een bepaling onder d) ingevoegd, luidende:
"d) hetzij op een chauffeur, een begeleider, een controleur of een loketbediende van een uitbater van een netwerk voor openbaar vervoer, een personeelslid door de FOD Justitie tewerkgesteld in een penitentiaire inrichting of binnen het veiligheidskorps, een personeelslid aangesteld voor het onthaal bij de politiediensten, een postbode, een brandweerman, een lid van de civiele bescherming, een persoon die een gezondheidszorgberoep uitoefent zoals bedoeld in de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen, een lid van het personeel aangesteld voor het onthaal in de spoeddiensten van de verzorgingsinstellingen, een maatschappelijk werker of een psycholoog van een openbare dienst, VDAB-, FOREM-, ACTIRIS- of ADG-bemiddelaar, een lid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een erkend journalist, een advocaat, een notaris, een gerechtsdeurwaarder, in de uitoefening of naar aanleiding van de uitoefening van deze functie.".
"d) hetzij op een chauffeur, een begeleider, een controleur of een loketbediende van een uitbater van een netwerk voor openbaar vervoer, een personeelslid door de FOD Justitie tewerkgesteld in een penitentiaire inrichting of binnen het veiligheidskorps, een personeelslid aangesteld voor het onthaal bij de politiediensten, een postbode, een brandweerman, een lid van de civiele bescherming, een persoon die een gezondheidszorgberoep uitoefent zoals bedoeld in de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen, een lid van het personeel aangesteld voor het onthaal in de spoeddiensten van de verzorgingsinstellingen, een maatschappelijk werker of een psycholoog van een openbare dienst, VDAB-, FOREM-, ACTIRIS- of ADG-bemiddelaar, een lid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een erkend journalist, een advocaat, een notaris, een gerechtsdeurwaarder, in de uitoefening of naar aanleiding van de uitoefening van deze functie.".
Art. 36
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 417/3, tweede lid, 1°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 14 juni 2002 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 maart 2022, wordt een bepaling onder d) ingevoegd, luidende:
"d) hetzij op een chauffeur, een begeleider, een controleur of een loketbediende van een uitbater van een netwerk voor openbaar vervoer, een personeelslid door de FOD Justitie tewerkgesteld in een penitentiaire inrichting of binnen het veiligheidskorps, een personeelslid aangesteld voor het onthaal bij de politiediensten, een postbode, een brandweerman, een lid van de civiele bescherming, een persoon die een gezondheidszorgberoep uitoefent zoals bedoeld in de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen, een lid van het personeel aangesteld voor het onthaal in de spoeddiensten van de verzorgingsinstellingen, een maatschappelijk werker of een psycholoog van een openbare dienst, VDAB-, FOREM-, ACTIRIS- of ADG-bemiddelaar, een lid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een erkend journalist, een advocaat, een notaris, een gerechtsdeurwaarder, in de uitoefening of naar aanleiding van de uitoefening van deze functie.".
"d) hetzij op een chauffeur, een begeleider, een controleur of een loketbediende van een uitbater van een netwerk voor openbaar vervoer, een personeelslid door de FOD Justitie tewerkgesteld in een penitentiaire inrichting of binnen het veiligheidskorps, een personeelslid aangesteld voor het onthaal bij de politiediensten, een postbode, een brandweerman, een lid van de civiele bescherming, een persoon die een gezondheidszorgberoep uitoefent zoals bedoeld in de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen, een lid van het personeel aangesteld voor het onthaal in de spoeddiensten van de verzorgingsinstellingen, een maatschappelijk werker of een psycholoog van een openbare dienst, VDAB-, FOREM-, ACTIRIS- of ADG-bemiddelaar, een lid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een erkend journalist, een advocaat, een notaris, een gerechtsdeurwaarder, in de uitoefening of naar aanleiding van de uitoefening van deze functie.".
Art. 37
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 417/4/1 ingevoegd, luidende:
"Art. 417/4/1. Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan voor een misdrijf van deze afdeling moet de rechter in overweging nemen dat het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige.".
"Art. 417/4/1. Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan voor een misdrijf van deze afdeling moet de rechter in overweging nemen dat het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige.".
Art. 38
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
Artikel 419 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 juli 2005, wordt aangevuld met een lid, luidende:
"Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan moet de rechter in overweging nemen dat het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige.".
"Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan moet de rechter in overweging nemen dat het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige.".
Art. 39
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
Artikel 442bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 oktober 1998 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 maart 2016, wordt aangevuld met een lid, luidende:
"Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan moet de rechter in overweging nemen dat het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige.".
"Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan moet de rechter in overweging nemen dat het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige.".
Art. 40
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In boek 2, titel IX, hoofdstuk II, van hetzelfde Wetboek, wordt een afdeling IIIter ingevoegd, luidende: "Afdeling IIIter. Verborgen ruimten".
Art. 41
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In afdeling IIIter, ingevoegd bij artikel 40, wordt een artikel 504ter/1 ingevoegd, luidende:
"Art. 504ter/1. § 1. Met gevangenisstraf van vijftien dagen tot een jaar en een geldboete van zesentwintig euro tot honderdduizend euro of met een van die straffen alleen worden gestraft hij die opzettelijk een voer-, vaar- of vliegtuig of elk ander vervoermiddel uitrust met een niet-fabriekseigen ruimte voor het heimelijk in bezit hebben of heimelijk vervoeren van illegale voorwerpen, verboden en vergunningsplichtige wapens of geld met een illegale herkomst.
§ 2. Met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en een geldboete van zesentwintig euro tot honderdduizend euro of met een van die straffen alleen worden gestraft hij die opzettelijk een voertuig, een boot, een vliegtuig of enig ander vervoermiddel dat is uitgerust met een niet-fabriekseigen ruimte die wordt gebruikt voor heimelijk bezit of voor het heimelijk vervoeren van illegale voorwerpen, verboden en vergunningsplichtige wapens of geld met een illegale herkomst in bezit heeft.
§ 3. Met gevangenisstraf van meer dan drie tot vijf jaar en met een geldboete van zesentwintig euro tot honderdduizend euro of met een van die straffen alleen worden gestraft hij die een voertuig, een boot, een vliegtuig of enig ander vervoermiddel uitrust met een verborgen niet fabriekseigen ruimte voor het heimelijk in bezit hebben of voor het heimelijk vervoeren van illegale voorwerpen, verboden en vergunningsplichtige wapens of geld met een illegale herkomst, wanneer de betrokken activiteit een beroep of een gewoonlijke activiteit is.".
"Art. 504ter/1. § 1. Met gevangenisstraf van vijftien dagen tot een jaar en een geldboete van zesentwintig euro tot honderdduizend euro of met een van die straffen alleen worden gestraft hij die opzettelijk een voer-, vaar- of vliegtuig of elk ander vervoermiddel uitrust met een niet-fabriekseigen ruimte voor het heimelijk in bezit hebben of heimelijk vervoeren van illegale voorwerpen, verboden en vergunningsplichtige wapens of geld met een illegale herkomst.
§ 2. Met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en een geldboete van zesentwintig euro tot honderdduizend euro of met een van die straffen alleen worden gestraft hij die opzettelijk een voertuig, een boot, een vliegtuig of enig ander vervoermiddel dat is uitgerust met een niet-fabriekseigen ruimte die wordt gebruikt voor heimelijk bezit of voor het heimelijk vervoeren van illegale voorwerpen, verboden en vergunningsplichtige wapens of geld met een illegale herkomst in bezit heeft.
§ 3. Met gevangenisstraf van meer dan drie tot vijf jaar en met een geldboete van zesentwintig euro tot honderdduizend euro of met een van die straffen alleen worden gestraft hij die een voertuig, een boot, een vliegtuig of enig ander vervoermiddel uitrust met een verborgen niet fabriekseigen ruimte voor het heimelijk in bezit hebben of voor het heimelijk vervoeren van illegale voorwerpen, verboden en vergunningsplichtige wapens of geld met een illegale herkomst, wanneer de betrokken activiteit een beroep of een gewoonlijke activiteit is.".
Art. 42
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 505 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 april 1995 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 12 juli 2023, worden het derde en het vierde lid vervangen als volgt:
"De onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, §§ 1 en 4 van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, alsmede hun bestuurders, aangestelden en lasthebbers, blijven vrij van straf voor de in het eerste lid, 2° en 4° bedoelde misdrijven, voor zover zij zich, ten aanzien van de betrokken feiten gepleegd in het raam van andere fiscale fraude dan ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, hebben geconformeerd aan de wetgeving en reglementering inzake de bestrijding van fiscale fraude waaronder deze die voortvloeien uit de wet van 18 september 2017.".
"De onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5, §§ 1 en 4 van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, alsmede hun bestuurders, aangestelden en lasthebbers, blijven vrij van straf voor de in het eerste lid, 2° en 4° bedoelde misdrijven, voor zover zij zich, ten aanzien van de betrokken feiten gepleegd in het raam van andere fiscale fraude dan ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, hebben geconformeerd aan de wetgeving en reglementering inzake de bestrijding van fiscale fraude waaronder deze die voortvloeien uit de wet van 18 september 2017.".
Art. 43
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 505ter ingevoegd, luidende:
"Art. 505ter. De misdrijven bedoeld in artikel 505, eerste lid, 2° tot 4°, worden gestraft met gevangenisstraf van drie jaar tot vijf jaar en met geldboete van tienduizend euro tot tweehonderdduizend euro of met een van die straffen alleen wanneer zij zijn gepleegd in de volgende omstandigheden:
1° de dader van het misdrijf is een meldingsplichtige entiteit bedoeld in artikel 2 van de Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie, gevestigd in België, in een ander land van de Europese Economische Ruimte of een derde land dat verplichtingen oplegt die gelijkaardig zijn aan die uit de voornoemde Richtlijn, en deze het misdrijf heeft gepleegd in het kader van de uitoefening van zijn beroepsactiviteiten; of
2° het strafbare feit is gepleegd in het kader van een criminele organisatie zoals omschreven in artikel 324bis.".
"Art. 505ter. De misdrijven bedoeld in artikel 505, eerste lid, 2° tot 4°, worden gestraft met gevangenisstraf van drie jaar tot vijf jaar en met geldboete van tienduizend euro tot tweehonderdduizend euro of met een van die straffen alleen wanneer zij zijn gepleegd in de volgende omstandigheden:
1° de dader van het misdrijf is een meldingsplichtige entiteit bedoeld in artikel 2 van de Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie, gevestigd in België, in een ander land van de Europese Economische Ruimte of een derde land dat verplichtingen oplegt die gelijkaardig zijn aan die uit de voornoemde Richtlijn, en deze het misdrijf heeft gepleegd in het kader van de uitoefening van zijn beroepsactiviteiten; of
2° het strafbare feit is gepleegd in het kader van een criminele organisatie zoals omschreven in artikel 324bis.".
HOOFDSTUK 4. - Wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen
Art. 44
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
Artikel 4, § 6, van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, vervangen bij de wet van 9 juli 1975 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 13 oktober 2022 wordt aangevuld met een lid, luidende:
"Onroerende goederen die hebben gediend of die bestemd waren om de in de artikelen 2, 2°, 2bis, 2quater en 3 omschreven misdrijven te plegen mogen worden verbeurdverklaard, ook al zijn ze geen eigendom van de veroordeelde, onverminderd de rechten die derden te goeder trouw hierop kunnen laten gelden.".
"Onroerende goederen die hebben gediend of die bestemd waren om de in de artikelen 2, 2°, 2bis, 2quater en 3 omschreven misdrijven te plegen mogen worden verbeurdverklaard, ook al zijn ze geen eigendom van de veroordeelde, onverminderd de rechten die derden te goeder trouw hierop kunnen laten gelden.".
HOOFDSTUK 5. - Wijziging van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden
Art. 45
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 2, tweede lid, van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden, vervangen door de wet van 21 december 2009 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2022, worden de woorden "met het oog op de toepassing van de snelrechtprocedure of" tussen de woorden "openbaar ministerie," en de woorden "indien geen" ingevoegd.
HOOFDSTUK 6. - Wijziging van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie
Art. 46
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 18bis van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, ingevoegd bij de wet van 4 mei 1999 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 februari 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het tweede streepje worden de woorden "tweeënzeventigduizend euro in plaats van drie jaar, en" opgeheven;
2° in het zesde streepje worden de woorden "tweede lid" vervangen door de woorden "eerste lid";
3° in het zevende streepje worden de woorden "duizend euro in plaats van twee maanden" vervangen door de woorden "twaalfduizend euro in plaats van zes maanden";
4° het artikel wordt aangevuld met een achtste streepje, luidende:
"in artikel 14, § 1bis: ten minste vijfhonderd euro en ten hoogste twaalfduizend euro in plaats van ten minste één maand en ten hoogste zes maanden".
1° in het tweede streepje worden de woorden "tweeënzeventigduizend euro in plaats van drie jaar, en" opgeheven;
2° in het zesde streepje worden de woorden "tweede lid" vervangen door de woorden "eerste lid";
3° in het zevende streepje worden de woorden "duizend euro in plaats van twee maanden" vervangen door de woorden "twaalfduizend euro in plaats van zes maanden";
4° het artikel wordt aangevuld met een achtste streepje, luidende:
"in artikel 14, § 1bis: ten minste vijfhonderd euro en ten hoogste twaalfduizend euro in plaats van ten minste één maand en ten hoogste zes maanden".
HOOFDSTUK 7. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek
Art. 47
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 58bis, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 april 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het woord "milieurechter," wordt ingevoegd tussen de woorden "rechter gespecialiseerd in strafzaken in fiscale aangelegenheden in de rechtbank van eerste aanleg," en de woorden "plaatsvervangend rechter";
2° de woorden "substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in milieu-aangelegenheden" worden ingevoegd tussen de woorden "substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in handelszaken," en de woorden ", substituut-arbeidsauditeur".
1° het woord "milieurechter," wordt ingevoegd tussen de woorden "rechter gespecialiseerd in strafzaken in fiscale aangelegenheden in de rechtbank van eerste aanleg," en de woorden "plaatsvervangend rechter";
2° de woorden "substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in milieu-aangelegenheden" worden ingevoegd tussen de woorden "substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in handelszaken," en de woorden ", substituut-arbeidsauditeur".
Art. 48
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 151, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wet van 1 december 2013, wordt de tweede zin aangevuld met de woorden "of door een of meer substituten gespecialiseerd zijn in milieu-aangelegenheden".
HOOFDSTUK 8. - Wijzigingen van het Wetboek van de Belgische nationaliteit
Art. 49
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 15, § 1, vierde lid, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, vervangen bij de wet van 4 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de woorden "of indien de geboortedatum niet gelijk is" worden ingevoegd tussen de woorden "niet identiek is" en de woorden "in het bevolkingsregister";
2° de woorden "in alle registers en documenten gelijk is gemaakt" worden vervangen door de woorden "van de naam of voornaam of de geboortedatum in alle registers en documenten gelijk zijn gemaakt".
1° de woorden "of indien de geboortedatum niet gelijk is" worden ingevoegd tussen de woorden "niet identiek is" en de woorden "in het bevolkingsregister";
2° de woorden "in alle registers en documenten gelijk is gemaakt" worden vervangen door de woorden "van de naam of voornaam of de geboortedatum in alle registers en documenten gelijk zijn gemaakt".
Art. 50
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 17 van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 18 juni 2018, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoerd, luidende:
"Wanneer de verklaarder in België verblijft, is de voorwaarde van het onbeperkt verblijf vervat in het artikel 7bis, § 2, eerste lid, 1°, niet van toepassing. Wanneer de aanvraag is ingediend vanuit het buitenland in toepassing van het artikel 15, § 1, tweede lid, zijn de voorwaarden voorzien in het artikel 7bis, §§ 1 en 2, eerste lid, 1°, niet van toepassing."
"Wanneer de verklaarder in België verblijft, is de voorwaarde van het onbeperkt verblijf vervat in het artikel 7bis, § 2, eerste lid, 1°, niet van toepassing. Wanneer de aanvraag is ingediend vanuit het buitenland in toepassing van het artikel 15, § 1, tweede lid, zijn de voorwaarden voorzien in het artikel 7bis, §§ 1 en 2, eerste lid, 1°, niet van toepassing."
Art. 51
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 23, § 6, van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het eerste lid wordt opgeheven;
2° in het tweede lid worden de woorden "De voorziening" vervangen door de woorden "De voorziening in cassatie".
1° het eerste lid wordt opgeheven;
2° in het tweede lid worden de woorden "De voorziening" vervangen door de woorden "De voorziening in cassatie".
HOOFDSTUK 9. - Wijzigingen van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen
Art. 52
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 31bis van de wet van 1 augustus 1985, ingevoegd bij de wet van 26 maart 2003 en gewijzigd bij de wetten van 30 december 2009 en 15 januari 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, 3°, wordt het woord "drie" vervangen door het woord "vijf";
2° in paragraaf 1, 4°, derde lid, wordt het woord "drie" vervangen door het woord "vijf";
3° paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende:
"De in het eerste lid, 3° en 4°, bedoelde termijn begint tegen minderjarigen pas te lopen vanaf de dag van hun meerderjarigheid.";
4° in paragraaf 2, 3°, wordt het woord "drie" vervangen door het woord "vijf";
5° paragraaf 2 wordt aangevuld met een lid, luidende:
"De in het eerste lid, 3°, bedoelde termijn begint tegen minderjarigen pas te lopen vanaf de dag van hun meerderjarigheid.".
1° in paragraaf 1, 3°, wordt het woord "drie" vervangen door het woord "vijf";
2° in paragraaf 1, 4°, derde lid, wordt het woord "drie" vervangen door het woord "vijf";
3° paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende:
"De in het eerste lid, 3° en 4°, bedoelde termijn begint tegen minderjarigen pas te lopen vanaf de dag van hun meerderjarigheid.";
4° in paragraaf 2, 3°, wordt het woord "drie" vervangen door het woord "vijf";
5° paragraaf 2 wordt aangevuld met een lid, luidende:
"De in het eerste lid, 3°, bedoelde termijn begint tegen minderjarigen pas te lopen vanaf de dag van hun meerderjarigheid.".
Art. 53
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 42quinquies van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 januari 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, 2°, wordt het woord "drie" vervangen door het woord "vijf";
2° paragraaf 1 wordt aangevuld met twee leden, luidende:
"De in het eerste lid, 2°, bedoelde termijn begint tegen minderjarigen pas te lopen vanaf de dag van hun meerderjarigheid.
Deze termijn wordt opgeschort tijdens de gerechtelijke procedure waarbij het slachtoffer betrokken partij is met de bedoeling de vergoeding van de door hem geleden schade te verkrijgen, alsook tijdens de behandeling van een vraag voor minnelijke schadeloosstelling die is ingediend bij de verzekeraar die zou kunnen tussenkomen in zijn voordeel, volgend op de daad bedoeld in deze paragraaf.";
3° in paragraaf 1 wordt een 4° ingevoegd, luidende:
"4° wanneer de verzoeker door omstandigheden volledig buiten zijn wil om geen klacht kon indienen, de hoedanigheid van benadeelde partij niet kon aannemen, zich geen burgerlijke partij kon stellen, geen vordering kon instellen of geen vonnis kon bekomen of wanneer het instellen van een vordering of het bekomen van een vonnis gelet op de insolvabiliteit van de dader kennelijk onredelijk lijkt of wanneer het instellen van een vordering tegen de verzekeraar die zou kunnen tussenkomen ten voordele van de verzoeker eveneens onmogelijk of kennelijk onredelijk lijkt, kan de commissie oordelen dat de door de verzoeker aangehaalde redenen voldoende zijn om hem te ontslaan van de in 2° en 3° voorziene voorwaarden.";
4° in paragraaf 2, 2°, wordt het woord "drie" vervangen door het woord "vijf";
5° paragraaf 2, 2°, wordt aangevuld met twee leden, luidende:
"De in het eerste lid bedoelde termijn begint tegen minderjarigen pas te lopen vanaf de dag van hun meerderjarigheid.
Deze termijn wordt opgeschort tijdens de gerechtelijke procedure waarbij de occasionele redder of een andere door artikel 31, eerste lid, 5°, bedoelde persoon partij is met de bedoeling de vergoeding van de door hem geleden schade te verkrijgen, alsook tijdens de behandeling van een vraag voor minnelijke schadeloosstelling die is ingediend bij de verzekeraar die zou kunnen tussenkomen in zijn voordeel, volgend op de daad bedoeld in deze paragraaf.".
1° in paragraaf 1, 2°, wordt het woord "drie" vervangen door het woord "vijf";
2° paragraaf 1 wordt aangevuld met twee leden, luidende:
"De in het eerste lid, 2°, bedoelde termijn begint tegen minderjarigen pas te lopen vanaf de dag van hun meerderjarigheid.
Deze termijn wordt opgeschort tijdens de gerechtelijke procedure waarbij het slachtoffer betrokken partij is met de bedoeling de vergoeding van de door hem geleden schade te verkrijgen, alsook tijdens de behandeling van een vraag voor minnelijke schadeloosstelling die is ingediend bij de verzekeraar die zou kunnen tussenkomen in zijn voordeel, volgend op de daad bedoeld in deze paragraaf.";
3° in paragraaf 1 wordt een 4° ingevoegd, luidende:
"4° wanneer de verzoeker door omstandigheden volledig buiten zijn wil om geen klacht kon indienen, de hoedanigheid van benadeelde partij niet kon aannemen, zich geen burgerlijke partij kon stellen, geen vordering kon instellen of geen vonnis kon bekomen of wanneer het instellen van een vordering of het bekomen van een vonnis gelet op de insolvabiliteit van de dader kennelijk onredelijk lijkt of wanneer het instellen van een vordering tegen de verzekeraar die zou kunnen tussenkomen ten voordele van de verzoeker eveneens onmogelijk of kennelijk onredelijk lijkt, kan de commissie oordelen dat de door de verzoeker aangehaalde redenen voldoende zijn om hem te ontslaan van de in 2° en 3° voorziene voorwaarden.";
4° in paragraaf 2, 2°, wordt het woord "drie" vervangen door het woord "vijf";
5° paragraaf 2, 2°, wordt aangevuld met twee leden, luidende:
"De in het eerste lid bedoelde termijn begint tegen minderjarigen pas te lopen vanaf de dag van hun meerderjarigheid.
Deze termijn wordt opgeschort tijdens de gerechtelijke procedure waarbij de occasionele redder of een andere door artikel 31, eerste lid, 5°, bedoelde persoon partij is met de bedoeling de vergoeding van de door hem geleden schade te verkrijgen, alsook tijdens de behandeling van een vraag voor minnelijke schadeloosstelling die is ingediend bij de verzekeraar die zou kunnen tussenkomen in zijn voordeel, volgend op de daad bedoeld in deze paragraaf.".
HOOFDSTUK 10. - Wijzigingen van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
Art. 54
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
Artikel 20bis van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, ingevoegd bij de wet van 28 maart 2000 en gedeeltelijk vernietigd bij het arrest nr. 56/2002 van het Grondwettelijk Hof, wordt opgeheven.
Art. 55
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 35 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, derde lid, worden de woorden "afdeling van de Dienst Justitiehuizen van de FOD Justitie" vervangen door de woorden "bevoegde dienst van de gemeenschappen";
2° in paragraaf 1, vierde lid, worden de woorden "dienst van de justitiehuizen" vervangen door de woorden "bevoegde dienst van de gemeenschappen";
3° in paragraaf 6, tweede lid, worden de woorden "en aan de justitieassistent van de Dienst Justitiehuizen van de FOD Justitie" vervangen door de woorden "en aan de bevoegde dienst van de gemeenschappen";
4° paragraaf 6 wordt aangevuld met een lid, luidende:
"De onderzoeksrechter of, na het afsluiten van het gerechtelijk onderzoek, de procureur des Konings bezorgt de bevoegde dienst of persoon, bedoeld in het tweede lid, de gegevens van het dossier die noodzakelijk zijn voor de behandeling of begeleiding van de betrokkene. Hiervoor kan, mits toelating van de onderzoeksrechter dan wel de procureur des Konings, beroep worden gedaan op de bevoegde diensten van de gemeenschappen, mits hen daartoe de nodige toelating te verlenen.".
1° in paragraaf 1, derde lid, worden de woorden "afdeling van de Dienst Justitiehuizen van de FOD Justitie" vervangen door de woorden "bevoegde dienst van de gemeenschappen";
2° in paragraaf 1, vierde lid, worden de woorden "dienst van de justitiehuizen" vervangen door de woorden "bevoegde dienst van de gemeenschappen";
3° in paragraaf 6, tweede lid, worden de woorden "en aan de justitieassistent van de Dienst Justitiehuizen van de FOD Justitie" vervangen door de woorden "en aan de bevoegde dienst van de gemeenschappen";
4° paragraaf 6 wordt aangevuld met een lid, luidende:
"De onderzoeksrechter of, na het afsluiten van het gerechtelijk onderzoek, de procureur des Konings bezorgt de bevoegde dienst of persoon, bedoeld in het tweede lid, de gegevens van het dossier die noodzakelijk zijn voor de behandeling of begeleiding van de betrokkene. Hiervoor kan, mits toelating van de onderzoeksrechter dan wel de procureur des Konings, beroep worden gedaan op de bevoegde diensten van de gemeenschappen, mits hen daartoe de nodige toelating te verlenen.".
Art. 56
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 36 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 11 juli 1994 en 31 mei 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 2 worden de woorden "kan zij bij een afzonderlijke en overeenkomstig artikel 16, §§ 1 en 5, eerste en tweede lid, met redenen omklede beschikking, beslissen dat de bedoelde voorwaarde wordt gehandhaafd of ingetrokken" vervangen door de woorden "beslist zij bij een afzonderlijke en overeenkomstig artikel 16, §§ 1 en 5, eerste en tweede lid, gemotiveerde beschikking, of de opgelegde voorwaarden al dan niet gehandhaafd worden tot de beslissing ten gronde kracht van gewijsde heeft verkregen of tot een beslissing van vroegere datum tussenkomt die een einde maakt aan de vervolging. Zij kan ambtshalve, op vordering van de procureur des Konings of op verzoek van de verdachte, de opgelegde voorwaarden wijzigen, opheffen of vrijstelling verlenen van de naleving van alle voorwaarden of sommige daarvan";
2° in paragraaf 3 worden de woorden "verlengen voor maximum drie maanden en uiterlijk tot het vonnis. Het vonnisgerecht kan die voorwaarden ook intrekken of vrijstelling verlenen van de naleving van sommige daarvan." vervangen door de woorden "wijzigen, opheffen of vrijstelling verlenen van de naleving van alle voorwaarden of sommige daarvan.";
3° er wordt een paragraaf 4 wordt ingevoegd, luidende:
" § 4. De beslissingen en beschikkingen, bedoeld in de paragrafen 1 tot 3, krijgen uitwerking op de datum van de beslissing of beschikking.".
1° in paragraaf 2 worden de woorden "kan zij bij een afzonderlijke en overeenkomstig artikel 16, §§ 1 en 5, eerste en tweede lid, met redenen omklede beschikking, beslissen dat de bedoelde voorwaarde wordt gehandhaafd of ingetrokken" vervangen door de woorden "beslist zij bij een afzonderlijke en overeenkomstig artikel 16, §§ 1 en 5, eerste en tweede lid, gemotiveerde beschikking, of de opgelegde voorwaarden al dan niet gehandhaafd worden tot de beslissing ten gronde kracht van gewijsde heeft verkregen of tot een beslissing van vroegere datum tussenkomt die een einde maakt aan de vervolging. Zij kan ambtshalve, op vordering van de procureur des Konings of op verzoek van de verdachte, de opgelegde voorwaarden wijzigen, opheffen of vrijstelling verlenen van de naleving van alle voorwaarden of sommige daarvan";
2° in paragraaf 3 worden de woorden "verlengen voor maximum drie maanden en uiterlijk tot het vonnis. Het vonnisgerecht kan die voorwaarden ook intrekken of vrijstelling verlenen van de naleving van sommige daarvan." vervangen door de woorden "wijzigen, opheffen of vrijstelling verlenen van de naleving van alle voorwaarden of sommige daarvan.";
3° er wordt een paragraaf 4 wordt ingevoegd, luidende:
" § 4. De beslissingen en beschikkingen, bedoeld in de paragrafen 1 tot 3, krijgen uitwerking op de datum van de beslissing of beschikking.".
Art. 57
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 38 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, wordt paragraaf 1 vervangen als volgt:
" § 1. Voor hulp en voor nazicht betreffende het respecteren van de begeleidingsvoorwaarden kan er een beroep gedaan worden op de bevoegde diensten van de gemeenschappen. Daartoe wordt hen een kopie van de beslissing of beschikking waarbij een begeleidingsvoorwaarde wordt opgelegd, gehandhaafd, gewijzigd of opgeheven, of vrijstelling van de naleving ervan wordt verleend, overgemaakt.
In het kader van het toezicht op de naleving van de begeleidingsvoorwaarden maakt de bevoegde dienst van de gemeenschappen tijdens het gerechtelijk onderzoek een verslag over aan de onderzoeksrechter ten laatste vijftien dagen voor het verstrijken van de door hem opgelegde termijn, en bezorgt de dienst een kopie ervan aan de procureur des Konings.
Na het afsluiten van het gerechtelijk onderzoek bezorgt de bevoegde dienst van de gemeenschappen een verslag aan de procureur des Konings telkens als deze erom verzoekt, en tenminste om de zes maanden.
De bevoegde dienst van de gemeenschappen kan een verslag opstellen telkens als zij dit nodig acht.
Het toezicht op het volgen van een begeleiding of een behandeling gebeurt overeenkomstig artikel 35, § 6.
Het naleven van de verbodsvoorwaarden wordt door de politiediensten gecontroleerd.".
" § 1. Voor hulp en voor nazicht betreffende het respecteren van de begeleidingsvoorwaarden kan er een beroep gedaan worden op de bevoegde diensten van de gemeenschappen. Daartoe wordt hen een kopie van de beslissing of beschikking waarbij een begeleidingsvoorwaarde wordt opgelegd, gehandhaafd, gewijzigd of opgeheven, of vrijstelling van de naleving ervan wordt verleend, overgemaakt.
In het kader van het toezicht op de naleving van de begeleidingsvoorwaarden maakt de bevoegde dienst van de gemeenschappen tijdens het gerechtelijk onderzoek een verslag over aan de onderzoeksrechter ten laatste vijftien dagen voor het verstrijken van de door hem opgelegde termijn, en bezorgt de dienst een kopie ervan aan de procureur des Konings.
Na het afsluiten van het gerechtelijk onderzoek bezorgt de bevoegde dienst van de gemeenschappen een verslag aan de procureur des Konings telkens als deze erom verzoekt, en tenminste om de zes maanden.
De bevoegde dienst van de gemeenschappen kan een verslag opstellen telkens als zij dit nodig acht.
Het toezicht op het volgen van een begeleiding of een behandeling gebeurt overeenkomstig artikel 35, § 6.
Het naleven van de verbodsvoorwaarden wordt door de politiediensten gecontroleerd.".
HOOFDSTUK 11. - Wijziging van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt
Art. 58
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 20 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 7 februari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het eerste lid wordt aangevuld met de woorden "en op de veroordeelden die een autonome probatiestraf in de zin van de artikelen 37octies tot 37undecies van het Strafwetboek ondergaan";
2° in het tweede lid worden de woorden "en aan de veroordeelden die een straf onder elektronisch toezicht in de zin van de artikelen 37ter en 37quater van het Strafwetboek ondergaan" vervangen door de woorden ", aan de veroordeelden die een straf onder elektronisch toezicht in de zin van de artikelen 37ter en 37quater van het Strafwetboek ondergaan en aan de veroordeelden die een autonome probatiestraf in de zin van de artikelen 37octies tot 37undecies van het Strafwetboek ondergaan".
1° het eerste lid wordt aangevuld met de woorden "en op de veroordeelden die een autonome probatiestraf in de zin van de artikelen 37octies tot 37undecies van het Strafwetboek ondergaan";
2° in het tweede lid worden de woorden "en aan de veroordeelden die een straf onder elektronisch toezicht in de zin van de artikelen 37ter en 37quater van het Strafwetboek ondergaan" vervangen door de woorden ", aan de veroordeelden die een straf onder elektronisch toezicht in de zin van de artikelen 37ter en 37quater van het Strafwetboek ondergaan en aan de veroordeelden die een autonome probatiestraf in de zin van de artikelen 37octies tot 37undecies van het Strafwetboek ondergaan".
HOOFDSTUK 12. - Wijziging van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
Art. 59
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
Artikel 43/1, § 2, tweede lid, van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, ingevoegd bij de wet van 4 februari 2010, wordt aangevuld met de volgende zin:
"Magistraten kunnen evenwel, aan het einde van hun tweede hernieuwing, opnieuw voor een mandaat van vijf jaar aangewezen worden, en dit volgens de procedure voorzien in paragraaf 1, wanneer er geen andere kandidaten zijn of er geen andere kandidaten geschikt worden bevonden voor het opnemen van een mandaat als effectief of plaatsvervangend lid.".
"Magistraten kunnen evenwel, aan het einde van hun tweede hernieuwing, opnieuw voor een mandaat van vijf jaar aangewezen worden, en dit volgens de procedure voorzien in paragraaf 1, wanneer er geen andere kandidaten zijn of er geen andere kandidaten geschikt worden bevonden voor het opnemen van een mandaat als effectief of plaatsvervangend lid.".
HOOFDSTUK 13. - Wijzigingen van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers
Art. 60
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 2, eerste lid, van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, gewijzigd bij de wetten van 10 januari 2010 en 7 mei 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in de bepaling onder 8°, worden de woorden ", ongeacht of deze fysiek of via de informatiemaatschappij -instrumenten worden geëxploiteerd," ingevoegd tussen de woorden "dagblad of tijdschrift" en de woorden "waarvan de maatschappelijke zetel";
2° de bepaling onder 9° wordt opgeheven.
1° in de bepaling onder 8°, worden de woorden ", ongeacht of deze fysiek of via de informatiemaatschappij -instrumenten worden geëxploiteerd," ingevoegd tussen de woorden "dagblad of tijdschrift" en de woorden "waarvan de maatschappelijke zetel";
2° de bepaling onder 9° wordt opgeheven.
Art. 61
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 3 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 10 januari 2010 en 7 mei 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid wordt punt 4, opgeheven bij de wet van 10 januari 2010, hersteld als volgt:
"4. kansspelen aangeboden via de media, andere dan diegene die een compleet spelprogramma vormen.";
2° in het vierde lid worden de woorden "met toepassing van het eerste lid, 2. en 3.," vervangen door de woorden "met toepassing van het eerste lid, 2., 3. en 4.,".
1° in het eerste lid wordt punt 4, opgeheven bij de wet van 10 januari 2010, hersteld als volgt:
"4. kansspelen aangeboden via de media, andere dan diegene die een compleet spelprogramma vormen.";
2° in het vierde lid worden de woorden "met toepassing van het eerste lid, 2. en 3.," vervangen door de woorden "met toepassing van het eerste lid, 2., 3. en 4.,".
Art. 62
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 15/3, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 januari 2010 en gewijzigd bij de wetten van 7 mei 2019 en 6 december 2022, worden de woorden "in geval van inbreuk op de artikelen 4, 8, 26, 27, 43/1, 43/2, 43/2/1, 43/3, 43/4, 46, 54, 58, 60, de bepalingen genomen in uitvoering van artikel 61, tweede lid, en de bepalingen van artikel 62" vervangen door de woorden "in geval van inbreuk op de artikelen 4, 8, 26, 27, 43/1, 43/2, 43/2/1, 43/3, 43/4, 43/8, 46, 54, 58, 60, 62 en op de bepalingen genomen in uitvoering van deze artikelen en van artikel 61, tweede lid,".
Art. 63
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 19, § 1, eerste lid, en § 2, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 december 2015, worden telkens de woorden "F1, F1+, G1 en G2" vervangen door de woorden "F1 en F1+".
Art. 64
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 25, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 10 januari 2010 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 7 mei 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in de inleidende zin wordt het woord "negen" vervangen door het woord "acht";
2° de punten 8 en 9 worden opgeheven.
1° in de inleidende zin wordt het woord "negen" vervangen door het woord "acht";
2° de punten 8 en 9 worden opgeheven.
Art. 65
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 27, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 10 januari 2010 en 7 mei 2019, worden de woorden "F1+, F1P, F2, G1 en G2" vervangen door de woorden "F1+, F1P en F2".
Art. 66
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
Hoofdstuk IV/2 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 januari 2010 en gewijzigd bij de wet van 7 mei 2019 dat de artikelen 43/9 tot 43/15 bevat, wordt opgeheven.
Art. 67
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 64 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 6 december 2022, worden de woorden "op de bepalingen van de artikelen 4 § 2, 43/1, 43/2, 43/2/1, 43/3, 43/4, 54, 60, de bepalingen genomen in uitvoering van artikel 61, tweede lid, en de bepalingen van artikel 62" vervangen door de woorden "op de bepalingen van de artikelen 4, § 2, 43/1, 43/2, 43/2/1, 43/3, 43/4, 43/8, 54, 60, 62 en op de bepalingen genomen in uitvoering van deze artikelen en van artikel 61, tweede lid,".
Art. 68
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 71, vierde lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 10 januari 2010 en gewijzigd bij de wet van 7 mei 2019, worden de punten 8 en 9 opgeheven.
HOOFDSTUK 14. - Wijziging van de wet van 9 december 2004 betreffende de internationale politiële verstrekking van gegevens van persoonlijke aard en informatie met gerechtelijke finaliteit, de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering
Art. 69
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 6 van de wet van 9 december 2004 betreffende de internationale politiële verstrekking van gegevens van persoonlijke aard en informatie met gerechtelijke finaliteit, de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering, gewijzigd bij de wet van 6 juli 2017, worden de paragrafen 4/1 en 4/2 ingevoegd, luidende:
" § 4/1. De enige rechtsmiddelen die open staan tegen de tenuitvoerlegging van een verzoek om wederzijdse rechtshulp zijn bepaald in deze paragraaf en in paragraaf 5.
Indien naar aanleiding van de tenuitvoerlegging van een verzoek om wederzijdse rechtshulp bewijsmateriaal in beslag werd genomen, zijn artikel 28sexies, §§ 1 tot 5 en 7, alsook artikel 61quater, §§ 1 tot 6 en 8, van het Wetboek van strafvordering van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de materiële gronden voor het uitvaardigen van een verzoek om wederzijdse rechtshulp enkel in de verzoekende Staat kunnen worden aangevochten.
§ 4/2. Behalve indien de geheimhouding van een onderzoek in het gedrang zou komen, doet de Belgische uitvoerende autoriteit op het moment van de inbeslagname of erna, een kennisgeving aan diegene die geschaad wordt door het beslag, al dan niet op verzoek van deze laatste.
Deze kennisgeving vermeldt:
1° de verzoekende buitenlandse autoriteit;
2° de plaats, datum en kwalificatie van de feiten die de aanleiding vormen voor de inbeslagneming;
3° de bevestiging dat de voorwaarden van artikel 4 in acht werden genomen;
4° de tekst van artikel 6, § 4/1.".
" § 4/1. De enige rechtsmiddelen die open staan tegen de tenuitvoerlegging van een verzoek om wederzijdse rechtshulp zijn bepaald in deze paragraaf en in paragraaf 5.
Indien naar aanleiding van de tenuitvoerlegging van een verzoek om wederzijdse rechtshulp bewijsmateriaal in beslag werd genomen, zijn artikel 28sexies, §§ 1 tot 5 en 7, alsook artikel 61quater, §§ 1 tot 6 en 8, van het Wetboek van strafvordering van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de materiële gronden voor het uitvaardigen van een verzoek om wederzijdse rechtshulp enkel in de verzoekende Staat kunnen worden aangevochten.
§ 4/2. Behalve indien de geheimhouding van een onderzoek in het gedrang zou komen, doet de Belgische uitvoerende autoriteit op het moment van de inbeslagname of erna, een kennisgeving aan diegene die geschaad wordt door het beslag, al dan niet op verzoek van deze laatste.
Deze kennisgeving vermeldt:
1° de verzoekende buitenlandse autoriteit;
2° de plaats, datum en kwalificatie van de feiten die de aanleiding vormen voor de inbeslagneming;
3° de bevestiging dat de voorwaarden van artikel 4 in acht werden genomen;
4° de tekst van artikel 6, § 4/1.".
HOOFDSTUK 15. - Wijziging van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten
Art. 70
Versie 26/01/2024 > [ ... ]
In artikel 10 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2022, wordt een paragraaf 2bis ingevoegd, luidende:
" § 2bis. Onder werkdagen bedoeld in paragraaf 2 worden verstaan: alle dagen met uitzondering van de zaterdagen, zondagen, feestdagen bedoeld in artikel 14, § 1, van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, de dagen bedoeld in artikel 14, § 2, van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen en de dagen die door de minister van Ambtenarenzaken bij omzendbrief voor elk kalenderjaar als brugdagen worden vastgesteld voor het personeel van de diensten van het federaal administratief openbaar ambt, zoals gedefinieerd in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken.".
" § 2bis. Onder werkdagen bedoeld in paragraaf 2 worden verstaan: alle dagen met uitzondering van de zaterdagen, zondagen, feestdagen bedoeld in artikel 14, § 1, van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, de dagen bedoeld in artikel 14, § 2, van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen en de dagen die door de minister van Ambtenarenzaken bij omzendbrief voor elk kalenderjaar als brugdagen worden vastgesteld voor het personeel van de diensten van het federaal administratief openbaar ambt, zoals gedefinieerd in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken.".
HOOFDSTUK 16. - Wijzigingen van de wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie
Art. 71
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 2, § 2, van de wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese unie, vervangen bij de wet van 28 november 2021, worden de woorden "erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig voormelde verordening en de artikelen 2/1, 5°, 10, 12 § 1, § 1/1, § 1/2 en § 4, 13, 14, 15, 16, 28, 30, §§ 1 tot 3 en §§ 5 tot 8, 33, 37, 38, 39 en 40 van deze wet" vervangen door de woorden "erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig voormelde verordening en de artikelen 2/1, 4/1° en 7°, 10, 12 § 1, § 1/1, § 1/2 en § 4, 14, 15, 16, 28, 29, 30, §§ 1 en 2 en §§ 5 tot 7, 33, 37, 39 en 40 van deze wet".
Art. 72
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 2/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 26 november 2011 en gewijzigd bij de wet van 28 november 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in de bepaling onder 4° wordt het woord "rechterlijke" opgeheven;
b) in de bepaling onder 8° wordt het woord "rechterlijke" opgeheven.
a) in de bepaling onder 4° wordt het woord "rechterlijke" opgeheven;
b) in de bepaling onder 8° wordt het woord "rechterlijke" opgeheven.
Art. 73
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 5, § 2, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 26 november 2011, wordt het woord "rechterlijke" opgeheven.
Art. 74
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 7, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 26 november 2011 en 28 november 2021, wordt het woord "rechterlijke" telkens opgeheven.
Art. 75
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 20, § 4, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 19 maart 2012 en gewijzigd bij de wet van 28 november 2021, worden de woorden "het certificaat inzake" ingevoegd tussen de woorden "de ontvangst van" en de woorden "de geldelijke sanctie".
Art. 76
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 29 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 28 november 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt:
" § 1. In geval van risico van verdwijning van de goederen die kunnen worden verbeurdverklaard of waarop de verbeurdverklaring kan worden uitgevoerd, kan de procureur des Konings een beslissing tot voorafgaande inbeslagneming nemen overeenkomstig het Belgische recht. De volgende voorwaarden moeten vervuld zijn alvorens een voorafgaande inbeslagneming ten uitvoer kan worden gelegd:
1° de uitvaardigende autoriteit heeft een beslissing tot verbeurdverklaring maar geen bevriezingsbevel uitgevaardigd;
2° de procureur des Konings stelt de autoriteit van de uitvaardigende staat onverwijld in kennis van zijn voornemen over te gaan tot de voorafgaande inbeslagneming van het goed dat het voorwerp is van een beslissing tot verbeurdverklaring of waarop de verbeurdverklaring kan worden uitgevoerd in de uitvaardigende staat door om het even welk middel dat een schriftelijk bewijs oplevert.
De procureur des Konings vordert een politiedienst om het voorafgaand beslag te leggen en, in voorkomend geval, de in paragraaf 2/1 bedoelde dwangmaatregel ten uitvoer te leggen.";
2° in paragraaf 2, worden de woorden ", of ze terug te geven tegen betaling van een geldsom" opgeheven;
3° er wordt een paragraaf 2/1 ingevoegd, luidende:
" § 2/1. De procureur des Konings kan, na een machtiging verleend door de onderzoeksrechter, alle voor het leggen van het in paragraaf 1 bedoelde beslag noodzakelijke dwangmaatregelen nemen waarvoor alleen de onderzoeksrechter bevoegd is.
De onderzoeksrechter beslist over het met redenen omklede verzoek van de procureur des Konings binnen een termijn van achtenveertig uur na ontvangst van het verzoek.
De onderzoeksrechter onderzoekt uitsluitend de wettigheid en de proportionaliteit van de te nemen dwangmaatregel.
De beslissing van de onderzoeksrechter is niet vatbaar voor enig rechtsmiddel.".
1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt:
" § 1. In geval van risico van verdwijning van de goederen die kunnen worden verbeurdverklaard of waarop de verbeurdverklaring kan worden uitgevoerd, kan de procureur des Konings een beslissing tot voorafgaande inbeslagneming nemen overeenkomstig het Belgische recht. De volgende voorwaarden moeten vervuld zijn alvorens een voorafgaande inbeslagneming ten uitvoer kan worden gelegd:
1° de uitvaardigende autoriteit heeft een beslissing tot verbeurdverklaring maar geen bevriezingsbevel uitgevaardigd;
2° de procureur des Konings stelt de autoriteit van de uitvaardigende staat onverwijld in kennis van zijn voornemen over te gaan tot de voorafgaande inbeslagneming van het goed dat het voorwerp is van een beslissing tot verbeurdverklaring of waarop de verbeurdverklaring kan worden uitgevoerd in de uitvaardigende staat door om het even welk middel dat een schriftelijk bewijs oplevert.
De procureur des Konings vordert een politiedienst om het voorafgaand beslag te leggen en, in voorkomend geval, de in paragraaf 2/1 bedoelde dwangmaatregel ten uitvoer te leggen.";
2° in paragraaf 2, worden de woorden ", of ze terug te geven tegen betaling van een geldsom" opgeheven;
3° er wordt een paragraaf 2/1 ingevoegd, luidende:
" § 2/1. De procureur des Konings kan, na een machtiging verleend door de onderzoeksrechter, alle voor het leggen van het in paragraaf 1 bedoelde beslag noodzakelijke dwangmaatregelen nemen waarvoor alleen de onderzoeksrechter bevoegd is.
De onderzoeksrechter beslist over het met redenen omklede verzoek van de procureur des Konings binnen een termijn van achtenveertig uur na ontvangst van het verzoek.
De onderzoeksrechter onderzoekt uitsluitend de wettigheid en de proportionaliteit van de te nemen dwangmaatregel.
De beslissing van de onderzoeksrechter is niet vatbaar voor enig rechtsmiddel.".
Art. 77
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 34, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 19 maart 2012, worden de woorden "de rechtbank" vervangen door de woorden "de procureur des Konings".
HOOFDSTUK 17. - Wijziging van de wet van 22 mei 2017 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken
Art. 78
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In artikel 22 van de wet van 22 mei 2017 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1, tweede lid, wordt vervangen als volgt:
"In dit kader en behoudens indien het bewijsmateriaal reeds onmiddellijk is overgedragen aan de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende Staat of indien de geheimhouding van een onderzoek in het gedrang zou komen, doet de Belgische uitvoerende autoriteit op het moment van de inbeslagname of erna, een kennisgeving aan diegene die geschaad wordt door het beslag, al dan niet op verzoek van deze laatste.";
2° paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende:
"Deze kennisgeving vermeldt:
1° de uitvaardigende autoriteit;
2° de plaats, datum en kwalificatie van de feiten die de aanleiding vormen voor de inbeslagneming;
3° de tekst van artikel 22, §§ 1 en 2, van deze wet.".
1° paragraaf 1, tweede lid, wordt vervangen als volgt:
"In dit kader en behoudens indien het bewijsmateriaal reeds onmiddellijk is overgedragen aan de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende Staat of indien de geheimhouding van een onderzoek in het gedrang zou komen, doet de Belgische uitvoerende autoriteit op het moment van de inbeslagname of erna, een kennisgeving aan diegene die geschaad wordt door het beslag, al dan niet op verzoek van deze laatste.";
2° paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende:
"Deze kennisgeving vermeldt:
1° de uitvaardigende autoriteit;
2° de plaats, datum en kwalificatie van de feiten die de aanleiding vormen voor de inbeslagneming;
3° de tekst van artikel 22, §§ 1 en 2, van deze wet.".
HOOFDSTUK 18. - Wijzigingen van de wet van 23 maart 2019 betreffende de gerechtskosten in strafzaken en gelijkgestelde kosten en tot invoeging van een artikel 648 in het Wetboek van strafvordering
Art. 79
Versie 01/01/2024 > [ ... ]
Artikel 4 van de wet van 23 maart 2019 betreffende de gerechtskosten in strafzaken en gelijkgestelde kosten en tot invoeging van een artikel 648 in het Wetboek van strafvordering wordt vervangen als volgt:
"Art. 4. § 1. Binnen de Federale Overheidsdienst Justitie worden een dienst gerechtskosten en een vereffeningsbureau opgericht.
De dienst gerechtskosten maakt deel uit van het directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie bij de Federale Overheidsdienst Justitie. Voornoemde dienst bestaat uit een centraal bureau gerechtskosten en een taxatiebureau.
§ 2. Het centraal bureau gerechtskosten heeft als opdracht:
1° de uitwerking, de opvolging en de evaluatie van de regelgeving inzake gerechtskosten in strafzaken en de gelijkgestelde kosten, met inbegrip van de onderhandelingen over tariefbesluiten voor specifieke beroepsgroepen;
2° het verstrekken van de informatie die noodzakelijk is voor een uniforme toepassing van de regelgeving inzake de taxatie van de gerechtskosten in strafzaken en de gelijkgestelde kosten;
3° de betaling van de gerechtskosten die voortkomen uit de opdrachten uitgevoerd door de telecomoperatoren in het kader van het afluisteren van communicatie;
4° het verstrekken aan de directeur-generaal van het directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie bij de Federale Overheidsdienst Justitie van een advies inzake beroepen;
5° eventuele andere door de Koning toegewezen taken.
§ 3. Het taxatiebureau heeft als opdracht:
1° de behandeling van alle kostenstaten opgesteld naar aanleiding van opdrachten gegeven door een magistraat of een bevoegd lid van een politie- of inspectiedienst bedoeld in artikel 3, § 1;
2° eventuele andere door de Koning toegewezen taken.
Het model van de in het eerste lid, 1°, bedoelde kostenstaten wordt, in voorkomend geval volgens het type prestatieverlener, bepaald door de minister bevoegd voor Justitie.
§ 4. Het vereffeningsbureau valt onder de verantwoordelijkheid van de Stafdienst Budget en Beheerscontrole bij de Federale Overheidsdienst Justitie en staat onder de leiding van een of meer financieel deskundigen.
Het vereffeningsbureau controleert of de informatie die noodzakelijk is voor de vereffening werd overgezonden en gelast de betaling van de kostenstaten.
"Art. 4. § 1. Binnen de Federale Overheidsdienst Justitie worden een dienst gerechtskosten en een vereffeningsbureau opgericht.
De dienst gerechtskosten maakt deel uit van het directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie bij de Federale Overheidsdienst Justitie. Voornoemde dienst bestaat uit een centraal bureau gerechtskosten en een taxatiebureau.
§ 2. Het centraal bureau gerechtskosten heeft als opdracht:
1° de uitwerking, de opvolging en de evaluatie van de regelgeving inzake gerechtskosten in strafzaken en de gelijkgestelde kosten, met inbegrip van de onderhandelingen over tariefbesluiten voor specifieke beroepsgroepen;
2° het verstrekken van de informatie die noodzakelijk is voor een uniforme toepassing van de regelgeving inzake de taxatie van de gerechtskosten in strafzaken en de gelijkgestelde kosten;
3° de betaling van de gerechtskosten die voortkomen uit de opdrachten uitgevoerd door de telecomoperatoren in het kader van het afluisteren van communicatie;
4° het verstrekken aan de directeur-generaal van het directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie bij de Federale Overheidsdienst Justitie van een advies inzake beroepen;
5° eventuele andere door de Koning toegewezen taken.
§ 3. Het taxatiebureau heeft als opdracht:
1° de behandeling van alle kostenstaten opgesteld naar aanleiding van opdrachten gegeven door een magistraat of een bevoegd lid van een politie- of inspectiedienst bedoeld in artikel 3, § 1;
2° eventuele andere door de Koning toegewezen taken.
Het model van de in het eerste lid, 1°, bedoelde kostenstaten wordt, in voorkomend geval volgens het type prestatieverlener, bepaald door de minister bevoegd voor Justitie.
§ 4. Het vereffeningsbureau valt onder de verantwoordelijkheid van de Stafdienst Budget en Beheerscontrole bij de Federale Overheidsdienst Justitie en staat onder de leiding van een of meer financieel deskundigen.
Het vereffeningsbureau controleert of de informatie die noodzakelijk is voor de vereffening werd overgezonden en gelast de betaling van de kostenstaten.
Art. 80
Versie 01/01/2024 > [ ... ]
Artikel 10 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 31 juli 2020, wordt opgeheven.
Art. 81
Versie 01/01/2024 > [ ... ]
Artikel 17/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 31 juli 2020, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende:
" § 2. De leden van het gerechtspersoneel, daaronder begrepen zij die de graad van griffier of griffier-hoofd van dienst hebben, die tewerkgesteld zijn in een taxatiebureau verbonden aan een rechtbank van eerste aanleg, worden na de opheffing van die taxatiebureaus, met hun instemming, automatisch geïntegreerd in de dienst gerechtskosten bedoeld in artikel 4.
De Koning kan ter zake andere nadere regels bepalen.".
" § 2. De leden van het gerechtspersoneel, daaronder begrepen zij die de graad van griffier of griffier-hoofd van dienst hebben, die tewerkgesteld zijn in een taxatiebureau verbonden aan een rechtbank van eerste aanleg, worden na de opheffing van die taxatiebureaus, met hun instemming, automatisch geïntegreerd in de dienst gerechtskosten bedoeld in artikel 4.
De Koning kan ter zake andere nadere regels bepalen.".
HOOFDSTUK 19. - Wijzigingen van de wet van 21 maart 2022 houdende wijzigingen aan het Strafwetboek met betrekking tot het seksueel strafrecht
Art. 82
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In het opschrift van de wet van 21 maart 2022 houdende wijzigingen aan het Strafwetboek met betrekking tot het seksueel strafrecht worden de woorden "en inzake de bevoegdheid om in rechte op te treden" ingevoegd tussen het woord "Strafwetboek" en de woorden "met betrekking tot".
Art. 83
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In dezelfde wet wordt een titel 6/1 ingevoegd, luidende: "Bevoegdheid om in rechte op te treden".
Art. 84
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
In titel 6/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 83, wordt een artikel 115/1 ingevoegd, luidende:
"Art. 115/1. Onverminderd artikel 17, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek of andere bijzondere wetten, kan elke stichting van openbaar nut en elke rechtspersoon in rechte optreden in de procedures waartoe de toepassing van de artikelen 417/25 tot 417/41 en 417/43 tot 417/47, 433quinquies, § 1, eerste lid, 1°, van het Strafwetboek in geval van een minderjarig slachtoffer aanleiding zou geven, onder de volgende voorwaarden:
1° het statuut voorziet in de bestrijding van mensenhandel met het oog op de seksuele uitbuiting gepleegd op minderjarigen, seksuele uitbuiting van minderjarigen en van beelden van seksueel misbruik van minderjarigen, en
2° voldoet aan de in artikel 17, tweede lid, 1° tot 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde voorwaarden.
Het recht om in rechte op te treden kan evenwel slechts worden uitgeoefend door een andere rechtspersoon dan een stichting van openbaar nut indien die is erkend door de Koning, die de nadere regels van die erkenning bepaalt.".
"Art. 115/1. Onverminderd artikel 17, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek of andere bijzondere wetten, kan elke stichting van openbaar nut en elke rechtspersoon in rechte optreden in de procedures waartoe de toepassing van de artikelen 417/25 tot 417/41 en 417/43 tot 417/47, 433quinquies, § 1, eerste lid, 1°, van het Strafwetboek in geval van een minderjarig slachtoffer aanleiding zou geven, onder de volgende voorwaarden:
1° het statuut voorziet in de bestrijding van mensenhandel met het oog op de seksuele uitbuiting gepleegd op minderjarigen, seksuele uitbuiting van minderjarigen en van beelden van seksueel misbruik van minderjarigen, en
2° voldoet aan de in artikel 17, tweede lid, 1° tot 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde voorwaarden.
Het recht om in rechte op te treden kan evenwel slechts worden uitgeoefend door een andere rechtspersoon dan een stichting van openbaar nut indien die is erkend door de Koning, die de nadere regels van die erkenning bepaalt.".
HOOFDSTUK 20. - Wijziging van de wet van 26 december 2022 houdende diverse bepalingen inzake rechterlijke organisatie II
Art. 85
Versie 01/01/2024 > [ ... ]
In artikel 85 van de wet van 26 december 2022 houdende diverse bepalingen inzake rechterlijke organisatie II, wordt het tweede lid vervangen als volgt:
"Wanneer het gaat om een betrekking in een mandaat van hoofdgriffier of hoofdsecretaris dan wordt de mandaathouder, wiens mandaat is gestart voor de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 29 maart 2022 tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 mei 2018 houdende de classificatie van de functies van het niveau A binnen de rechterlijke organisatie, voor het lopende mandaat, alsook voor de verlengingen ervan, van rechtswege de weddenschaal toegekend verbonden aan de klasse opgenomen in het genoemde koninklijk besluit van 29 maart 2022.".
"Wanneer het gaat om een betrekking in een mandaat van hoofdgriffier of hoofdsecretaris dan wordt de mandaathouder, wiens mandaat is gestart voor de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 29 maart 2022 tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 mei 2018 houdende de classificatie van de functies van het niveau A binnen de rechterlijke organisatie, voor het lopende mandaat, alsook voor de verlengingen ervan, van rechtswege de weddenschaal toegekend verbonden aan de klasse opgenomen in het genoemde koninklijk besluit van 29 maart 2022.".
HOOFDSTUK 21. - Subsidiëring van het Hindoe Forum van België
Art. 86
Versie 01/07/2023 > [ ... ]
Aan de vereniging zonder winstoogmerk "Hindoe Forum van België", waarvan de zetel gevestigd is te 1040 Brussel, Oudergemlaan 197, wordt een toelage toegekend, waarvan de Koning de nadere regels van de werkings- en personeelskosten bepaalt, met het oog op de structurering van het hindoeïsme in België.
De daartoe vereiste bedragen worden jaarlijks op de begroting van de FOD Justitie ingeschreven.
De daartoe vereiste bedragen worden jaarlijks op de begroting van de FOD Justitie ingeschreven.
HOOFDSTUK 22. - Subsidiëring van het Oecumenisch Patriarchaat van Constantinopel
Art. 87
Versie 01/07/2023 > [ ... ]
Aan de vereniging zonder winstoogmerk "Orthodox Aartsbisdom van België", waarvan de zetel gevestigd is te 1030 Brussel, Charbolaan 71, wordt een toelage toegekend, waarvan de Koning de nadere regels van de werkingskosten van het Oecumenisch Patriarchaat van Constantinopel bepaalt.
De daartoe vereiste bedragen worden jaarlijks op de begroting van de FOD Justitie ingeschreven.
De daartoe vereiste bedragen worden jaarlijks op de begroting van de FOD Justitie ingeschreven.
HOOFDSTUK 23. - Subsidiëring van het Centraal Comité van de Anglicaanse Eredienst
Art. 88
Versie 01/07/2023 > [ ... ]
Aan de vereniging zonder winstoogmerk "Centraal Comité van de Anglicaanse Eredienst in België", waarvan de zetel gevestigd is te 1050 Brussel, Kapitein Crespelstraat 29, wordt een toelage toegekend, waarvan de Koning de nadere regels van de werkingskosten van het Centraal Comité van de Anglicaanse Eredienst in België bepaalt.
De daartoe vereiste bedragen worden jaarlijks op de begroting van de FOD Justitie ingeschreven.
De daartoe vereiste bedragen worden jaarlijks op de begroting van de FOD Justitie ingeschreven.
HOOFDSTUK 24. - Bekrachtiging van een koninklijk besluit inzake kansspelen
Art. 89
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
Het koninklijk besluit van 16 november 2022 betreffende de bijdrage in de werkings-, personeels- en oprichtingskosten van de Kansspelcommissie verschuldigd door de houders van de vergunningen klasse A, A+, B, B+, C, E, F1, F1+, F2, G1 en G2 voor het burgerlijk jaar 2023 is bekrachtigd met uitwerking op de dag van zijn inwerkingtreding.
HOOFDSTUK 25. - Bekrachtiging van het koninklijk besluit van 11 december 2022 tot vaststelling van de lijst van inrichtingen zoals bedoeld in artikel 4 van de wet van 23 maart 2020 tot wazigmaking van de beelden van nucleaire installaties en kritieke inrichtingen, en tot inperking van het maken of verspreiden van luchtfoto's van die installaties en inrichtingen, in het belang van de openbare veiligheid
Art. 90
Versie 01/07/2023 > [ ... ]
Het koninklijk besluit van 11 december 2022 tot vaststelling van de lijst van inrichtingen zoals bedoeld in artikel 4 van de wet van 23 maart 2020 tot wazigmaking van de beelden van nucleaire installaties en kritieke inrichtingen, en tot inperking van het maken of verspreiden van luchtfoto's van die installaties en inrichtingen, in het belang van de openbare veiligheid is bekrachtigd met uitwerking op de dag van zijn inwerkingtreding.
HOOFDSTUK 26. - Evaluatie
Art. 91
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
Binnen een termijn van twee jaar, te rekenen van de inwerkingtreding van de artikelen 7 tot 9 en 45, worden deze bepalingen onderworpen aan een evaluatie. Die evaluatie wordt toevertrouwd aan de minister van Justitie.
HOOFDSTUK 27. - Overgangsbepalingen
Art. 92
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
De verzoeken die bij de commissie voor financiële hulp van slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en occasionele redders werden ingediend na 18 maart 2020 en die om die reden onontvankelijk werden verklaard wegens laattijdige indiening, worden ambtshalve of op vraag van de verzoeker door het secretariaat van de commissie heropend binnen een termijn van achttien maanden te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze wet.
Diegenen die nog geen verzoek hadden ingediend voor 19 maart 2020, kunnen bij wijze van overgangsmaatregel nog een verzoek indienen binnen een termijn van achttien maanden te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze wet.
Diegenen die nog geen verzoek hadden ingediend voor 19 maart 2020, kunnen bij wijze van overgangsmaatregel nog een verzoek indienen binnen een termijn van achttien maanden te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze wet.
Art. 93
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
De wijziging van artikel 36, §§ 2 en 3, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis waaruit volgt dat de voorwaarden gehandhaafd worden tot de beslissing ten gronde kracht van gewijsde heeft verkregen of tot een beslissing van vroegere datum tussenkomt die een einde maakt aan de vervolging is van toepassing op voorwaarden die lopende zijn op het moment van inwerkingtreding van artikel 56, 1° en 2°, nadat de betrokken rechter zich na de inwerkingtreding van artikel 56, 1° en 2°, heeft kunnen uitspreken over de eventuele wijziging, opheffing of vrijstelling ervan.
Art. 94
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
De artikelen 5 en 6 zijn niet van toepassing voor de hoven en rechtbanken die op de datum van inwerkingtreding van deze wet nog geen protocol hebben gesloten zoals voorzien in artikel 5. Uiterlijk 1 januari 2028 dienen de hoven en rechtbanken een protocol zoals voorzien in artikel 5 te hebben gesloten.
HOOFDSTUK 28. - Inwerkingtreding
Art. 95
Versie 05/02/2024 > [ ... ]
De artikelen 5, 6 en 70 treden in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
De artikelen 79 tot 81 en 85 treden in werking op 1 januari 2024.
De artikelen 86 tot 88 en 90 treden in werking op 1 juli 2023.
De artikelen 79 tot 81 en 85 treden in werking op 1 januari 2024.
De artikelen 86 tot 88 en 90 treden in werking op 1 juli 2023.